Oud Vossemeer & Roosevelt
Index
Forum
Help
Zoek
Kalender
Inloggen
Registreren
Oud Vossemeer & Roosevelt
»
De andere plaatsen in Tholen
»
Sint Maartensdijk
»
Borssele
»
Geslacht van Borssele (en de daarna volgende ) HOL1
« vorige
volgende »
Print
Pagina's: [
1
]
Omlaag
Auteur
Topic: Geslacht van Borssele (en de daarna volgende ) HOL1 (gelezen 5709 keer)
0 leden en 1 gast bekijken dit topic.
webmaster
Administrator
Full Member
Berichten: 171
Geslacht:
local historian
-Locatie: Willem van Beierenstraat
Geslacht van Borssele (en de daarna volgende ) HOL1
«
Gepost op:
augustus 05, 2017, 03:35:04 pm »
HET GESLACHT DER VAN BORSELE’S VAN VEERE EN ST. MAARTENSDIJK.
Uit enkele oude bescheiden en herkomsten blijkt, dat in 1330 enig ambacht in St. Maartensdijk werd aangekocht door zekeren Jan Doedynsz. Nader wordt deze persoon niet aangeduid en schoon de naam Doedyn aan een der afstammelingen uit den huize van Borscle geeft te denken, is het toch niet uit te maken, of wij hier met een der nazaten van dit zoo aanzienlijke geslacht, of inct een vreemdeling daarvan te doen hebben. Wel bestond destijds een Doedyn van Borski.e , doch deze was nog een jongeling en of nu tegelijk cru andere van rijperen leeftijd bestond, een die tevens een zoon Jan had, is ïnogelijk, maar niet waarschijnlijk. Wellicht was de hier genoemde Ja.v Dokdvnszoon uit het geslacht, hetwelk destijds zijne bezittingen had in Grijpskerkc in Walcheren Daar toch leefde op het einde der 13de eeuw Jan Uoedynkzoon , die in den aanvang der 14de eeuw vier zonen had, namelijk Wii.lem, Pietee , Doedyn en Jan. Doedyn , de derde zoon en gehuwd met //jonevrouw Beatiux ," was vóór 1331 of in 1331 overleden , want men vindt diens eigendom alstoen reeds verhevend op zijne drie zonen Jacob , Jan en Remaer , en voor een gedeelte op zijne weduwe. Deze Jan nu , de zoon van Doedyn , zal het geweest zijn, die hier eigendom verkreeg; doch ook hij daalde reeds in 1310 ten grave en zijn oom Jan , de vierde zoon van den ouden Jan Doedynsz. die twee kinderen, Pieter. en Jan, naliet, had in 1331 ook deze aarde verlaten.
Maar ’t is onbekend aan wien de goederen , door Jan Doedynsz aangekocht, gekomen zijn, zoodat met het oog op het onzekere, met wien wij hier te doen hebben, ons niet langer met hem kunnen bezighouden. Wij moeten ons verhaal doen aanvangen met een ander, met een der bekende Hccren van Yeere of Zanddijek.
NICOLAAS VAN BOBSELE.
"Wat de van Boesele’s van Zanddijek en Veere aangaat, kunnen wij ons verhaal beginnen met Nicolaas van Borsele , met den man, die in 1235 als jeugdig ridder waarschijnlijk deel nam aan de toumooispelen te Haarlem. Wiünig wordt overigens van dezen van Borsele vernomen; alleen toen ridder Simon van Souburg, de zoon van den reeds in 1218 overleden Doedyn van Souburg en van vrouw IIadewicii in 1258 zijne leengoederen opdroeg aan den Abt van Middelburg, ontving bij deze weder in leen terug in bijzijn van gravin Aleida van Avesnes en van den biergenoemden Nicolaas van Borsele ]). Onmiddellijk daarop schonk heer Simon aan de Abdij //drie wagenloopen” tot inzameling van den oogst en toen vrouw Aleida deze gift met hare tegenwoordigheid bekrachtigde, trad onder anderen ook deze van Borsele weder als getuige op 2).
Bij beide gelegenheden wordt Nioolaas van Borsele ook onder de leenmannen van den Abt gerekend. Hij behoorde alzoo waarschijnlijk tot het geslacht der van Borseles van Brigdamme of was daaraan althans nog ten nauwste verwant; telkens vond men hem daarom wellicht in de omgeving van Boudewijn van Brigdamme , van Paulus van Brigdamme en van des laatsten zoon, mede Paulus van Brigdamme geheeten. Dan, niets valt omtrent die verwantschap met zekerheid te bepalen.
Tweemaal troffen wij Nicolaas van Borsele in offici-eele bescheiden aan, telkens met vermelding van zijne waardigheid als ridder. In 1263 had hij reeds deze aarde verlaten; waar hij stierf of waar ergens hij begraven werd, daarvan vindt men niets vermeld. Zijn dood wordt bevestigd uit een door zijne beide zonen Pïeter en Hendrik ovcrgclegde quitantie aan den Middelburgschen Abt, uit welk document blijkt, dat beide zonen, insgelijks ridders, in last hadden 3000 pond ïournooisch uit te keeren aan hunne zuster. Op deze som hadden zij met Paschen 1673 pond
>) Inventaris van het. oud-arehief van de provincie Zeeland.
3) Aleida van Holland , gemalin van Jan van Avesnes.
afbetaald, tot bewijs waarvan liet stuk, hierboven bedoeld, was uitgereikt aan den Abt, die waarschijnlijk met de uitvoering van den laatsten wil huns overleden vaders is belast geweest.
Alhoewel de overleden heer Nicouaas van’ Bousklk onder de .leenmannen van den Abt van Middelburg gerekend werd. moet hij toch ook over vele andere, niet van de Kerk afhankelijke goederen, hebben beschikt, want kort na zijn verscheiden, in 1266, treft men zijn zoon Pr eter aan als lieer van het destijds opkomende Goes
Deze PiETF.it van; Bousf.le werd in 1:196 in zijne waardigheden opgevolgd door zijn zoon Floims, die in ldfb’5 zijne uitgebreide goederen kwam te verlieze.11. Zij werden overgedragen aan den ons zoo bekenden Jan van Bkamiont . lieer van Tliolen, en als wij nagaan, van welken onivang diens bezittingen in Zuid-Beveland zijn geweest, dan kunnen wij ons voorstellen, waarover ook deze Floius, de kleinzoon van Ni-colaas van Bousf.le , met wien wij onze beschrijving aanvingen, eenmaal heeft te beschikken gehad. Het is overigens wel der moeite waard, hier ook een enkel woord nopens zijn wedervaren in te lasschen.
Flotus dan, de Heer van Borsele, Goes en Kloctinge, doch in de oorkonden meestal voorkomende als lieer van Monster, was in 1289 een der ontevreden edelen, die den Vlaamsehen Graaf huldigde, doch in liet volgende jaar weder vrede maakte, met zijn wettigen vorst. Kloris V benoemde hem daarop tot zijn raad voor zijn gausche leven en dien vorst en diens zoon Jan, diende hij getrouw: doch toen zijn neef Wol feut van Bobsele , mede een kleinzoon van N icolaas , was omge-bracht, stelde hij zich aan het hoofd van zijn geslacht, om diens dood te wreken en om Jan van Avesxes den grafelij-ken titel te betwisten. Dit kwam hem echter duur tc staan, want terwijl hij met de verbondenen den Keizer te. Nijmegen opwachtte, liet Avesnes zijne goederen bezetten en de verde-diging van zijn slot Ostende werd opgedragen aan Boudewïn van Yeuseke '). Ploris poogde in 1301 wel het slot te hernemen, doch zijne onderneming mislukte Ook andere machten daagden op. en hiertegen niet bestand, week hij met de zijnen naar Vlaanderen, zonder het gebleken is, of zijn zoon Pieter, die in 1299 m den Haag gevangen zat, hem in die ballingschap is gevolgd.
HENDRIK WISSE VAN BORSELE. HENDRIK T.
lieer Hendrik, den tweeden zoon van Nicólaas van Bor-sule . in de meeste oorkonden bekend onder den naam van Hendrik Wisse, waren andere goederen, bepaaldelijk in Walcheren gelegen, ten deel gevallen; doch of hij reeds bij het overlijden zijns vaders Zanddyck heeft geërfd, is mogelijk, maar geenszins zeker, wijl dit ambacht in t begin der 13<l0 eeuw, in 1214; nog was verleid op Boudewyn van Zanddyk cn later tot in 1247 heeft toebelioord aan diens zoon, Simon van Zanddyck 3).
Maar ridder Simon van Zanddyck was in 1247 zonder kinderen ten grave gedaald; zijne leenen waren dus aan de Grafelijkheid vervallen, en zekere door hem nagelaten tienden, deel uitmakeude van de goederen der Abdij van Middelburg, werden voor die stichting in bewaring genomen *). Ook een gedeelte zijner vaste eigendommen heeft stellig der Abdij toebehoord , want later stond de Graaf belangrijke stukken daarvan aan haar af. En wat bij dit alles zoo opmerkelijk is, uit ’s vorsten woorden, bij dien afstand temeer geschreven , blijkt, dat heer Simons nagelaten eigendommen of leenen in de nabijheid van n Dune hovet” of in Oostkapelle gelegen waren, en dat tot die goederen ook werden gerekend zekere
’) Zie bis. 68 van dit werk.
2) Inventaris van het Oud-Archicf van Zeeland, 3' stuk, bis. 15.
3) Ibid.
rechten op buitendijksche aanwassen, insgelijks in de nabijheid van dit aloude riddergoed gelegen.
Klaarblijkelijk heeft men hier met het oude //Duynbecke” of Duynhove, dat derhalve eerst later eene bezitting geworden is der van Borsele's van Vee re, te doen, en de aanwassen, door den Graaf bedoeld, zullen ongetwijfeld hebben bestaan in een gedeelte der opgekomen gronden over do Zweenc, waarover later nader. Nogmaals had overdracht van goederen aan de Abdij plaats. Dat men ook daarbij te doen had met eigendommen door ridder Simon van Zanddyck nagelaten, blijkt uit de bedoeling van den Roomscli-koning, daar deze. duidelijk zegt, dat de geestelijke stichting daarop aanspraak had en zij bovendien afkomstig waren van een man, //die sonder mans hooft of witachtighe erfname” overleden was ')
Simon van Zanddyck en diens vader Boudewyn van Zanddyck, kunnen derhalve aangemerkt worden als de oudste, bekende heeren van de heerlijkheid, naar welke zij zich noemden, ’t Is echter mogelijk, dat dit ambacht nog door heer Nioolaas van Borsele is aangekocht geweest, doch meer waarschijnlijk is het, dat dit eerst door Hendrik, zijn zoon, verkregen is, wijl ook heer Nicolaas kort na liet overlijden van ridder Simon is ten grave gedaald, ’t Kan echter ook zijn, dat Simon slechts een gedeelte van het ambacht van Zanddyck bezeten heeft en het restant of overige gedeelte reeds vroeger of op heer Nicolaas van Borsele , of op diens ouders is verleid geweest. Voor deze meening bestaat grond, omdat in latere tijden zoowel de Abdij , als de heer van Borsele , over grondeigendommen in Zanddyck en vooral in Zanddyck-buiten, beschikte.
Van Hendrik Wisse van Borsele vernemen wij overigens weinig. Hij komt slechts eenmaal voor in eene akte van ver-
’) Mieris, Groot charterboek, deel I, blz. 257.
deelïng van 1264, doch latere bescheiden zwijgen van hem, als had hij nooit bestaan en reeds in 1277 wordt melding gemaakt van Wolfert , zijn zoon 62 63). Deze Wolfert, die in dat jaar eene verbintenis van onderlinge hnlp sloot met Eloris van Henegouwen , liet zijne overeenkomst door vrouw Aleid , Eloris’ moeder, bekrachtigen 2). In 1280 trad Wolfert als getuige op, bij gelegenheid Eloris V de //muddepenning” schonk aan Delft, en zoowel bij deze als bij gene handeling zegt hij te zijn de zoon van Hendrik Wisse van Borsele.
Hendrik had zich genoemd heer van Zanddyek en Veere, naar de heerlijkheid op hem verleid, en tegelijk naar het visschersdorpje, dat onder hem of wellicht nog vroeger aan den zeekant van zijne erven het aanzijn verkregen had. In de heerlijkheid Zanddyek trof men ook het kerkdorp Zanddyek aan, in welks onmiddellijke omgeving deze Heeren op hun Zandenburgh hun vast verblijf gekozen hadden.
Hoe groot de heerlijkheid Zanddyek aanvankelijk was, wordt niet vermeld, doch in 1316 besloeg zij eene oppervlakte van 1700 Gemeten steenschietens en in de rekening der Grafelijkheid van 1331 vindt men voor het ambacht bij der breedte 1920 Gemeten vermeld
.
Wanneer Hendrik, de zoon yan JNTioolaas van Borsele, overleed, is onbekend; niet eene enkele oorkonde licht ons dienaangaande in. Men weet derhalve niet, waar ergens hij begraven ligt Vermoedelijk evenwel rustte zijne asch in de Slotkapel van Zandenburgh, wijl dit kasteel of slot door hem bezeten is geweest, en schier al zijne nazaten daarin begraven zijn. Hij liet bij zijn overlijden onderscheidene kinderen na, tfan welke de navolgende in de geschiedboeken worden vermeld: Wolfert, Raas, Jan en Hendrik Wisse. Wolfert, de
oudste, volgde zijn vader in diens heerlijke rechten van Zand-dyck en Veere op: Jan, ook Jan Mulard geheeten, had Pop-kensburg, een brokstuk van Wissenkerke in Zuid-TScvcland en
nog andere goederen geërfd; Haas was eigenaar geworden van het uitgebreide leen in West-Borsele, het aloude familiegoed, en aan IIendiuk Wisse waren ambachten in Walcheren ten deel gevallen.
WO LEERT VAN BORSELE. WO LEERT I.
Wolfert van Borsele, de oudste zoon van Hendrik Wisse en de neef van den hier vorengenoemden Bloris van Borsele van Monster, was een der vermogendste ridders van zijn tijd. Niet alleen in Walcheren , maar ook in Zuid-Beveland lagen van hem aanzienlijke bezittingen. In Welsingen kwam hem 172 Gemeten, 177 roeden, in Zanddyck 1920 Gemeten, in Schellach 254 Gemeten, in Popkensburg 355 Gemeten en in West-Borsele 631 Gemeten 150 roeden toe, of gezamenlijk beschikte hij over ruim 3333 Gemeten ambacht met alle destijds daaraan verbonden heerlijke rechten 1).
Wolfeet was gehuwd met Sybille, wier geslachtsnaam of afkomst nog niet met zekerheid is bepaald. Ongetwijfeld zal ook zij eene «jonevrouw” yan aanzien zijn geweest, en niet zonder grond houden velen haar voor eene dochter uit den Huize van de machtige Heeren van Striën en Zevenbergen.
Wolfert en zijne vrouw droegen in 1282 hun hoofdleen Zanddyck op aan de gravin Beatrix ; beiden ontvingen dit als een onsterfelijk leen terug met bekrachtiging door Bloris V 64). Het goed werd in de opdracht gezegd gelegen te zijn tusschen de oude Zweene in Zanddyckpolder en 'JDuynhove, dat in latere bescheiden voorkomt onder den naam van Duynbecke; voorts
bevatte het Zanddyck-binnen, dat zeewaarts zich uitstrekte tot op 50 Roeden van de haven 1). Overigens worden nog opzettelijk vermeld 80 Gemeten land in den polder van Zanddyck, in welken ook de broeders van den //Duytschen Huyze” hunne woonplaats gevestigd hadden. Later komen wij op dien polder terug, evenals op de oude Zweene, die langs diens zuidelijken zeedijk stroomende en achter om dezen door het later daarin ontstane Breezand in schier noordelijke richting zich in zee ontlastte.
Men vindt Wolfeet van Borsele als getuige vermeld, toen graaf Floeis V vrijheid van tol verleende aan die van Dordrecht 65 66). Insgelijks treft men hem als zoodanig aan bij gelegenheid Joitannes, bisschep van Utrecht, en graaf Floeis , de beslechting hunner geschillen opdroegen aan vijf middelaars; en toen de tijd, benoodigd voor het doen van uitspraak in deze geschillen, met wederzijdsch goedvinden werd verlengd, vinden wij den Ridder weder in ’s Graven omgeving
Dan, in 1289 is Wolfeet, evenals zijn neef Flouis van Boiisele , en zijne broeders Raas en Jan onder de ontevreden ridders, die dèn Graaf van Vlaanderen hulde en manschap beloven voor het gansche land tusschen de Schelde en de Heidenzee, voor welk bewijs van hulde Guy beloofde geen vrede te zullen sluiten met graaf Flouis , zonder hunne goedkeuring 67 68).
In 1290 werd opgaaf gevraagd van de edelen, die den Graaf van Vlaanderen alsnog huldigden, doch uit de alstoen vermelden blijkt, dat wel heer Wolkeet met zijne beide broeders het nog hielden met Guy, maar hun neef, Flokis van Boesele van Monster, vindt men niet meer onder de onte-
vredenen vermeld J). Dan, deze moge nu aanvankelijk hebben geaarzeld, geheel veranderd van inzicht was hij nochtans niet, want enkele dagen later zond hij eene afzonderlijke verklaring in, waarin hij den Graaf van "Vlaanderen opnieuw hulde, en manschap belooft 69 70).
De geschillen tusschen de edelen en graaf Floris liepen hoog. Zelfs Rudolf, de Roomsch-Koning, bemoeide zich daarmede. Hij beval, dat de edelen zich met den Graaf van Holland zouden verzoenen, onder bedreiging zijner ongenade voor het geval zij in hun verzet of afval volhardden 71 72 73). Maar ook de Keizer vermocht niet de edelen tot andere gedachten, te brengen; de meesten bleven in verzet en ontvingen zelfs geldelijken onderstand van Guy van Vlaanderen i). In Juni van het jaar 1290 droegen zij evenwel het beslechten hunner geschillen met graaf Florts op aan Guy, aan hertog Jan van Brabant en aan Robert , //den oudsten zoon van Vlaanderen” 74).
De uitspraak der scheidsmannen volgde spoedig en graaf Floris V werd daarbij genoodzaakt 20000 pond //Parisis” te betalen voor de schade en de oorlogskosten, wegens de hulde ten aanzien van Zeeland ®). De voldoening van dit bedrag had plaats, des volgenden daags na de uitspraak te Biervliet; maar ook hiermede waren de veeten tusschen de edelen en Floiiis geenszins bijgelegd. Andermaal droegen Zeelands groo-ten hunne belangen op aan bovengenoemde mannen, die op denzelfden dag, dat zulks plaats had, met hunne uitspraak gereed waren 75). Graaf Kloris beloofde ook die uitspraak na te komen op boete van 30,000 pond //Parisis” x). Maar ook deze bemoeiing leidde niet tot bevrediging, want spoedig daarop zien wij Guy van Vlaanderen zijn rentmeester den last opdragen, tot bet doen van zekere uitbetalingen aan de edelen, wier goederen gedurende den oorlog weder in beslag waren genomen.
Tocb kwam weldra eeuige verandering in den duisteren toestand van zaken, ln October vergaf Ploris V heer Wolfert al diens misdaden en nam hem aan tot zijn raad z). Ook zijn neef Ploiiis van Borsele van Monster ontving vergiffenis met gelijke onderscheiding en in December legde ook Willem, heer van Striën, het hoofd in den schoot onder verklaring, dat hij den Graaf zou dienen op gelijke wijze, als waarop lieer Wolfert van Borsele zulks zou doen 3).
Maar de vrede was van korten duur. In 1292 verklaarde heer Woleert , zijne beide broeders Baas en Jan en menig ander, dat zij andermaal den Graaf van Vlaanderen zouden huldigen , wijl Ploris hen weder uit hunne goederen verdreven en zijne beloften niet gehouden had 4). Hoog liep opnieuw de twist, want Guy van Vlaanderen sloot zelfs een verbond met den Koning van Engeland, tot bevordering der belangen van de staatkundige ballingen, doch inzonderheid voor die van heer Wolkeet e).
Toch kreeg daarop alles spoedig een vredelievend aanzien. Wolfert gaf eene schuldbekentenis, groot 641 £ vis. aan Guy van Vlaanderen, maar graaf Ploris V verklaarde ondertus-sehen, dat hij binnen liet jaar uitspraak zou doen, in zake de schade, heer Wolfert en diens broeders berokkend 6). Wer-
') Zie voor het pcrnd Parisis Het Schild en daarop gegronde ponden' stelsels.
3) Zie van den Bergh als boven.
:l) idem, ibid.
4) Idem, ibid, n°. 734 en andere.
5) Idem, ibid.
6) Idem, ibid, n". 934.
kelijk had de machtige lieer van Voere zich met den Landsheer verzoend. wat ook blijkt uit. zijne schriftelijke verklaring, waarin hij verzekert, dat hij bij de bcoordeeling der misdaden, waaraan hij zich in den oorlog mocht hebben schuldig gemaakt , zich verlaten zou op de uitspraak van den Graaf. Ook zijn bloedverwant, Antiionis van Borsele van Oortgene, verlangde naar zijne haardstede terug te keeren. Deze beloofde, in zijn vaderland gekomen zijnde, al zijne schulden te betalen en bij nalatigheid in gijzeling te komen, werwaarts Fionis dit mocht verlangen, voor de nakoming van welk een en ander Woi.feut borg bleef 1).
Tn Mei 1296 sloten Wolfert, zijne broeders Raas en Jan en Gilles van de Poele een verbond met den Graaf. Zij beloofden hem alsnu te zullen dienen, zooals getrouwe mannen dat schuldig waren te doen. Ook verbond men zich voor de aanhangers en lotgenooten, verklarende dat, zoo eenigen van dezen zich niet mochten houden aan de overeenkomst, zij dan hun eigen goed en leven zouden ter beschikking stellen van den Graaf 76 77 78).
De vergoeding der schade, in de ballingschap geleden, en de terugbetaling van hetgeen men van den Graaf van Vlaanderen ontvangen had , liet men over aan de welwillendheid van den Vorst en met elke tegemoetkoming beloofden de edelen zich //te zullen houden voor gepaaid”
. Hoe het echter met die schadevergoeding is afgeloopen, verneemt men niet; maar let men op het spoedig daarop gevolgd droevig uiteinde van den Graaf, dan .heeft men grond te vermoeden, dat deze niet naar wensch van heer Wolfebï en de zijnen is uitgevallen.
Dat de Heer van Veere onder alle woeling en wedervaring toch de man van aanzien bleef, blijkt uit het vleiend schrijven van den Koning van Engeland, waarin deze hem uitnoodigde
3)
4)
5) 6) 7)
zijne gezanten wel te ontvangen en te ondersteunen. Maar heer Wolfert was van een te woelig karakter, om zijne dagen in rust op zijn Zandenburgh door te brengen Hij schijnt na den getroffen zoen met Floris spoedig in andere moeielijkheden te zijn geraakt; zijne zonen waren althans in handen gevallen van zijne vijanden, wat men verneemt uit een ander schrijven van den Koning van Engeland, waarin deze hem plechtig verzekert, geen vrede te zullen sluiten met den Koning van Frankrijk , zonder het slaken zijner zonen uit de gevangenis te bedingen x).
Bij de komst van graaf Jan 1 uit Engeland, stapte deze te Yeere aan wal. De jeugdige Vorst bracht zelfs vele dagen bij W o leert op Zandenburgh door, en in April 1297 beloofde deze in alles den raad van Wolfert te zullen volgen, waardoor Veere's lieer feitelijk de teugels van het bewind in handen kreeg. En niet alleen bediende graai Jan zich van Wolfert’s raad, ook van zijn geldelijk vermogen maakte hij gebruik, waarvoor de jeugdige Vorst echter al zijne bezittingen aan hem moest verpanden 79).
Nog enkele malen vinden wij heer Wolferts naam vermeld. Het was bij gelegenheid, dat enkele Zeeuwsche edelen koning Eduard van Engeland schreven, dat diens dochter, de bruid van Jan I, met //alle eer” zou ontvangen worden, doch dat het den Graaf niet voegde haar te Biervliet te ontmoeten, omdat de moordenaars van zijn Vader zich daar ophielden; en in April 1298, toen graaf Jan I hem de stad Oudewater schonk met alle tiend- en andere rechten daaraan verbonden. Ook komt Wol feut nog eenmaal als getuige voor bij het ver-leenen van zeker handvest aan Beverwijk, en 16 Juni 1299 zien wij den Graaf dien van Woerden bevelen, heer Wolfert van Borselb te erkennen als hun Heer; wijl hij dezen ook die heerlijkheid geschonken had. De jeugdige Graaf noemde hem
') Oorkondenboek van Holland en Zeeland. a) Ibid.
alstoen nog //zijn lieven ende ghetrouwen man,” en verzocht den burgers hem //ghehorich ende onderdanich te zijn.” Kort daarop trof liem een treurig lot Hij werd 1 Augustus 1399 te Delft door het gepeupel op jammerlijke wijze om hot leven gebracht.
En welke waren nu de oorzaken van dezen voor hem zoo tragischen afloop van zijn leven? Had hij door de gunst, waarin hij deelde, afgunst en bijgevolg ook veel vijandschap verwekt? ’t Is waar, hij zag zich verheven tot gunsteling van den Graaf; hij zetelde in diens Raad; hij was met wapenroem bekleed, en het landsbestuur feitelijk in handen hebbende, zag hij als hetware den Vorst aan zijne voeten; maar heeft hij van zijn invloed en macht een zoo groot misbruik gemaakt, als velen het doen voorkomen? Of was het zijne vijandige gezindheid tegenover Jan van Avesnes, die hem zoo wreed lot deed treffen? In trouwe, ik weet het niet; de oorkonden, op hem en zijne handelingen betrekking hebbende, stellen ons niet in staat tot het vellen van een onpartijdig oordeel over zijne daden.
Niet alleen zijn neef Floris van Borsele , heer van Monster , ook zijne zonen hebben ongetwijfeld zijn smadelijken dood zoeken te wreken, xvant reeds 36 September 1399 vernemen wij, dat twee van deze, Frank en Nicolaas , door graaf Jan werden gevangen gehouden. Zij werden weder wel voor eeni-gen tijd in vrijheid gesteld, doch Raas van Borsele , hun oom, en Floris van Borsble, hun neef, moesten zich borg stellen voor hun wederkeeren naar Haarlem *). Pieter van Borsele , de zoon van Floris , moest zijne dagen doorbrengen in de gevangenis te ’s-Hage, en ook deze had onder borgstelling van vele edelen alleen voor eenigen tijd zijne vrijheid terugbekomen 3). En niettegenstaande hun terugkeer naar de gevangenis door de gestelde borgtochten was verzekerd, werd 80 79
ook van hen zelf nog eene verklaring, om zich wedeT vrijwillig gevangen te geven, gevorderd. Frank en Nicolaas betuigden , dat zij omstreeks het midden van den volgenden zomer weder te Haarlem en Pieter in den Haag zouden verschijnen op verbeurte van hun goed en leven bij nalatigheid. Zij zegelden hun stuk niet, door gebrek aan een stempel, maar zij hadden Jan van Borsele , Gilles van de Poele en Hendrik van Zoutelande , allen ridders, de zegeling verzocht en deze hadden die niet alleen bereidwillig op zich genomen, maar zich bovendien nog verbonden voor de naleving der in de stukken nitgedrukte beloften 1).
Woleert van Borsele is volgens sommigen tweemaal gehuwd geweest; eerst met Sïbille , hiervoren genoemd , later met Catharina de Durbi , weduwe van Albeecht van Voorne s). Dit tweede huwelijk wordt evenwel door velen bepaaldelijk tegengesproken. Ook de auteurs van //de beschrijving van de stad Brielle en den lande van Voorne” ontkennen het, bewerende dat Catharina, een bloedverwant van Floris V, en door de geschiedschrijvers eene zeer schoone vrouw genoemd , na het overlijden van haar eersten man, is gehuwd geweest met Willem van Beederode.
Woleert liet bij zijn onverwacht uiteinde de volgende kinderen na: Hendrik Wisse, Wolkeet, Floris, Frank, Nicolaas, Hadewich en Sybille. De oudste zoon Hendrik Wisse , kwam reeds in 1303 te overlijden. Of hij zich als Heer van Veere heeft doen gelden, is niet bekend. Alleen zijn testament is bewaard gebleven en in dat oude en merkwaardige document, dat aanvangt met de woorden: //In den name des Vaders, des Soons ende des Heylighen Geestes,” zegt hij te zijn, //siec van lichame, doch macktigh synre sin-nen,” waarom hij //met der hulpe der gratie Godts ende bi rade van goiden luden ende van sinen vrienden,” zijn laatsten 81 82 wil beschrijft. In het testament, waarin alleen de namen zijner hierboven vermelde broeders worden genoemd, maakt Hendrik Wisse van geene andere zuster gewag, dan van Hadewich, //die joncvrouwe van Voome”; aan al zijne daarin genoemde bloedverwanten vermaakt hij eenigc legaten en bepaalt zekere uitkeeringen aan twee der alstoen nog in leven zijnde ooms, Hendrik Wisse van Borsele en Jan van Borsele , anders gezegd Jan MulaRD Overigens verlangde hij, dat zijne nalatenschap onder zijne rechtmatige erfgenamen gelijkelijk zou worden verdeeld, doch de uitvoerders van zijn laatsten wil waren gehouden, zooveel van zijne goederen af te zonderen, als noodig waren voor het stichten //eener ewelicker capelrie tot gedencknisse,” aldus spreekt de jeugdige, maar zieke ridder , //van mynre sicle ende tot besinghene van die capelrie in die capelle, daer min vader lighet ” 83)
WOLPERT VAN BORSELE. WOLEERT 11.
Wol'X'ert II volgde of zijn broeder Hendrik of zijn vader Wolkeet als hoofd der Heeren van Zanddyck en Veere op. Het eerst zien wij dezen in 1303 handelend optreden, toen door hem eenige landerijen werden overgedragen aan de Abdij van Eeckhout bij Brugge. He giftbrief bij welken hij deze schenking volbracht, ving aan met de woorden: Wij Wol-faert, ’s heeren Wolphaertszone, ridderen enz. en was in de dagen, toen Jacob van Grijïskerke zijn //Graafschap van Zeelandf' schreef, nog aanwezig, voorzien van een ongeschonden zegel, voorstellende een ruiter te paard met het bekende wapen van Borsele, waarop men las: //Wolphaert van Bor-sele, heere van Sandenburgh” 2). Uit de omstandigheid, dat wij Wolfert II in 1303 reeds zien zegelen en uit het destijds getrouwd zijn van zijne zuster Hadewiciï , blijkt, dat enkele van Wolfeets kinderen bij zijn overlijden in 1299 tot den huwbaren leeftijd gekomen waren.
Heer Bloeis , de broeder van Wolfebt TI, komt in de rekeningen der Grafelijkheid menigwerf voor. Hij is vermoedelijk gehuwd geweest met eene jonkvrouw uit den Huize van Kruiningen, en door zijne aanzienlijke goederen in Schoudee, een kerkdorp in de Breede watering Beoosten Yerseke, komt hij meestal voor als Blows van Sohoudee. Dan, enkele
malen heet hij in dezelfde rekeningen ook Blobis van Yeebe l),
Deze Bloeis was betrokken in den moord van den jeugdigen Jan van Westkebke in 1316 a); zware boeten had hij zich daardoor op den hals gehaald, en zoowel hij als Woutek van Maalstede en Jan van Maalstede, waren deswege gehouden een bedevaart te doen naar //Sint Jacob van Compostella”
. Schier even zwaar vonnis trof later Blows’ zoon, Hendwk van Boesele, die in 1350 de voornaamste aanlegger schijnt te zijn geweest in het ombrengen van Wolfeet den bastaaed van Boesele , voor welke euveldaad ook deze veroordeeld werd tot geldboete en het doen eener zoodanige bedevaart é).
Men heeft gemeend, dat deze Bloeis , de zoon van Wolfeet I, in 1338 kinderloos gestorven is 6), doch hierin heeft men zich vergist, wijl hij in de Domeinrekeningen nog lang daarna wordt vermeld, terwijl in 1350 zelfs nog van zijn zoon Hendbik wordt gewag gemaakt. Stellig is Blows in den slag
') Rekeningen der Grafelijkheid van Zeeland onder het Henegouwsche Huis.
3) Zie het vervolg van dit werk.
3) Van Mieris, Groot charterboek, deel II, blz. 171 84)•
4) Idem , ibid., deel II, blz. 770.
5) Ermerins , Dc Heer en van Veere, blz. 19.
bij Stavoren gesneuveld. Wij hebben voor zijn afstorven als-toen grond, omdat in de rekening van 1346 reeds wordt gezegd, dat Nicolaas van Borsele 400 Schilden, //sculdigli was van ghecochten ambaclite ende leenlandt in Walcheren ende in Borsole dat her Floris sijns l)roeders was" ’).
Vroeger stonden de door den ouden Wolfert nagelaten eigendommen altijd ingeschreven ten name van Wolfert , Floris en Nicolaas. Elk hunner lmd in Zanddyck 640 Gemeten. In 1317 kwam door het overlijden van Wolfert II hierin verandering: de eigendom werd alstoen op naam van Floris, Nicolaas en hun beider neef, den jongen Wolfert, gesteld. Na het overlijden van Floris vindt men het voorvaderlijke goed geheel verhevend op Nicolaas cii diens neef Wolfert-, zij hadden in Zanddyck alzoo elk 960 Gemeten en ook in de andere heerlijkheden vinden wij de eigendommen tusscken Nicolaas en den zoon van W^olfert II gelijkelijk verdeeld. Eerst in 1358 kwam hierin weder verandering, daar alstoen de goederen stonden ingeschreven voor de helft ten name van Wolfert III en voor de helft ten name van de kinderen van Nicolaas. Maar ook deze laatste wijziging was het gevolg eener plaats gehad hebbende gebeurtenis. Onze oude kroniekschrijver Reygersbergh verhaalt, dat in 't jaar 1357 //lieer Claes van Borsele , heer van Brigdammestierf. Stellig is de laatste zoon van Wolfert I alstoen ten grave gedaald; zijne vrouw Hadewioh , de dochter van den heer IIugheman vanStrien, door genoemden Be ygersbergh-, Janna van Zand-dyok genoemd, overleed den 17 Mei 1363 2).
Van Frank, den jongeren broeder van Wolfert II, vernemen wij weinig. Niet een enkele maal wordt van hem in de rekeningen der Grafelijkheid gewag gemaakt. En hierover ver-wondere men zich niet, daar hem geen grondeigendom uit de
l) Rekeningen der Grafelijkheid van Zeeland.
3) Rkygersbergh , Kroniek veen Zeeland, blz, 132 en 133.
nalatenschap zijns vaders was toebedeeld. Al het land door Wolfert I nagelaten , is, zooals wij reeds opmerkten, gekomen aan Wolfert , Floris en Nicolaas.
Frank van Borsele wordt voorgesteld als het hoofd van de Heeren van St. Maartensdijk; maar ook hierin heeft men zich vergist. Men heeft hem zelfs in 1302 doen huwen met Kleonora van Zuilen , en dat wel, nadat hij reeds met Aleida van Ellewoutsdijk zou zijn getrouwd geweest. Maar wanneer men nagaat, dat vrouw Eleonoiia in 1395 nog leefde, kan men moeielijk aannemen, dat zij reeds in 1302 tot huwbaren leeftijd kon gekomen zijn. Dan, niet deze Frank, de zoon van Wolfert I, maar Frank, de zoon van Nicolaas, en derhalve de kleinzoon van den ouden Wolfert, is met Eleonora van Zuilen gehuwd geweest, zooals wij later breedvoerig zullen ontvouwen.
Wat Nicolaas van Borsele , den anderen broeder van Woreert 1.1 aangaat, dezen zullen wij hier achter met zijne afstammelingen als Heeren van St. Maartensdijk, doen volgen. En wat Wolferts zusters betreft, Hadewioh, de oudste, was de vrouw van Gerard van Noorne, van den burggraaf van Zeeland '); zij overleed in 1325 en Sybille, de jongste, was gehuwd met Filips van Maldegem.
Moge de oude Wolfert zich openlijk of in het geheim tegen Jan van Avesnes zijn gekant geweest, en zijn neef Floris van Borsele tegen diens aanspraken op den Grafelijken troon zich zelfs feitclijk hebben verzet, onze tegenwoordige Heer van Vccre, Wolfert II, had geheel andere inzichten: hij dong naar de hand van de dochter van Avesnes en trad kort na zijns vaders dood met deze in den echt, door welk huwelijk hij de zwager werd van graaf Willem III. Of dit huwelijk reeds bij bovengemelde schenking aan de Abdij van JBeckhout
') Gerard van Voorne en Hadewich van Borsele lieten eene dochter na Machteld , die gehuwd is geweest met Dirk van Montjoei.
voltrokken was, is niet gebleken • niets vindt men daarvan aangeteekend.
Voor liet eerst zien wij Wol peut II met zijn zwager, den Graaf, in aanraking komen in 1314 bij eenc lastgeving tot het bouwen eener kerk in 's Ileer-Allaardskerke. Twee jaar later sloot hij in bijzijn van Willem lil eenc overeenkomst met zijne broeders Floris , Frank en Nicolaas tot nadere regeling der op hunne erfenissen drukkende verplichting tot uitkeering van zeker bedrag aan hunne zuster Hadewich. Verder zien wij beide personen niet meer in elkanders omgeving. Maar Wolfert was ook geen lang leven toebedeeld. Hij mocht zelfs aan de lastgeving zijns zwagers, in zake den kerkbouw, niet voldoen, want uit enkele stukken blijkt, dat hij reeds in 't begin van 1317 kwam te overlijden 1).
Tot opheldering van den verplichten kerkbouw, zij de volgende uitweiding nog geoorloofd. Reeds vroeg schijnen de Van Borseles van Veere pogingen te hebben aangewend tot het verkrijgen van heerlijke rechten buiten hun oorspronkelijk gebied, en inzonderheid hadden zij daarvoor het oog gevestigd op de aanwassen aan den noordkant van Walcheren. Deze aanwassen, die later de gemeente Vrouwepolder hebben opgeleverd, en die tijdens het leven van Wolfert I nog van de oudere gronden van Walcheren door de Zweene lagen gescheiden , komen reeds in de 13de eeuw als beweidbare schorren voor; doch het is eerst omstreeks het midden dier eeuw, alvorens wij die als vaste eigendommen zien verhandeld worden.
’t Was namelijk in 1248, toen Eustaeszoon van Boonen , Gooswyn van Allaardskerke en Moryn, Coenraadszoon , deze schorren op verzoek van de adellijke abdis Ada , dochter ■i van graaf Floris IV, afstond aan de Kerk van Rijnsburg 2).
’) In alle genealogische opgaven wordt voorgesteld, als zou Wolfert II eerst in 1345 overleden zijn.
3) Floris van Boonen, een afstammeling van Eustaesz., sneuvelde anno 1306. Zie Mieris, deel II, blz. 60.
S
Aan deze Kerk hadden zij ook te voren toebehoord , maar in den laatsten tijd, om onbekende redenen, daarvan vervreemd. Graaf Willem II had die opgekomen gronden, laatstelijk afkomstig van den kinderloos overleden Simon van Zanddyck verkocht aan bovengenoemden, die deze in tegenwoordigheid van hem, de Abdis en de Schepenen van Middelburg, weder in eigendom overdroegen aan die Kerk 85).
Of de Kerk van Rijnsburg die buitendijksche gronden daarop weder verkocht of in erfpacht aan anderen overgedragen heeft, blijkt niet; wel is bekend, dat in ’t begin der 14de eeuw de heeren van Borsele van 'V'eere daarop, of op een gedeelte daarvan, rechten deden gelden. Zij schijnen alstoen nog onbedijkt , want in den tijd, dien wij op het oog hebben , in 1316, sloot Wolfert II, zooals wij reeds opmerkten een verdrag met zijne broeders Krank , Floris en Nicolaas voor de uitwinning der //duwerie” van hunne zuster Hadewich, en in het desbetreffende stuk wordt gezegd: //en ware dat sacke, dat wi onse nieyland, dat leghet benorden der Vere, diken dede, eer dat die vrouwe van Vorne storve, wanneer dat het ane ons came voren haren doet, so souden wi onsen broederen voersz. overmids des niewes lands gheven elcker mallic van hem drieën van den hondert dertich pont jaers voersz. vijftich pont zwarte tornoys,” enz. 3)
Maar hiermede, namelijk met dien onbedijkten toestand, is in strijd het andere, hiervoren vermelde stuk, waarin de Graaf in 1314 zijn zwager Wolfert II gelastte eene kerk te bouwen in den nieuwen polder van Allaardskerke, en hierop afgaande, houden wij het ervoor, dat bij het sluiten van het verdrag in 1316 wel degelijk dat gedeelte der gorzen, waaruit het oudste stuk van de gemeente Yrouwepolder is gevormd , aan het water onttrokken was. Zijn derhalve de jaarcijfers der 86
geraadpleegde charters juist — en hieraan hebben wij niet te twijfelen — dan was niet alleen een brokstuk der gronden bedijkt, maar werd in 1316 reeds aan eene inpoldering van de buiten de eerste dijkage gevallen aanwassen, of wat nog meer waarschijnlijk is , aan eene afsluiting der Zweene, gedacht.
Wel beschouwd bleek de aanwezigheid des polders reeds in 128a, want het was deze, waarin de oude Wolïert en diens vrouw Sybille met 80 gemeten waren geërfd en in welken de ridders van den //Duytschen Huyze ” hun burcht of vaste woonstede verkregen hadden 3). Ja, de polder over de Zweene bestond reeds in 1250 en, alstoen nog rondom bespoeld door de wateren, had zijn onderhond aanleiding gegeven tot on-eenigheid , die zelfs in een openlijken twist tusschen de geërfden ontaard was. Zijne waterkeering, in die dagen nog niet eens als kaveldijk ingedeeld, eischte eene algeheele verzwaring, maar elk der beide geërfden schijnt niet bereidwillig te zijn geweest tot herstel van dat gedeelte, hetwelk aan zijn eigendom paalde. Door het merkelijk verschil van breedte en ligging van de beide deelen des polders op het oostelijke en westelijke eind, zag de eene partij haar grondbezit door veel zwaarder uitgaven gedrukt dan de andere, en hierover ontevreden en niet tot vergelijk komende, werd de schade, aan den dijk ontstaan, zelfs niet hersteld; de gronden van het land van Walcheren gescheiden , verkeerden in gevaar, zoodat velen, levende onder de treurige gevolgen van dien twist, zelfs gereed stonden hunne erven te verlaten. Eindelijk werd de hulp ingeroepen van den Graaf, die de beslechting der geschillen opdxoeg aan Simon Willemszoon van Gapinge en aan Nico-laas Janszoon va.n Allaardskerke. De Landsvorst eischte, dat heide partijen zich aan de uitspraken van deze vroede mannen zouden onderwerpen op verbeurte van 20 £ Vis. telkens bij het tegendeel. 85
Door de scheidsmannen werd bepaald, dat de Abdis Ada haar aandeel zou behouden in liet westelijke gedeelte van den polder; zij zou dan ook voor liet onderhoud van den westelijken dijk aansprakelijk blijven, doch overigens zou elke partij zoodanige eindclingseho strooken langs den noordelijken dijk worden toegemeten, als noodig waren tot verdeeling van het onderhoud der gehecle waterkeering in evenredigheid van elks gezamenlijk grondbezit.
Zie hier dan ongezocht een voorbeeld van den primitieven toestand van den onderhoudsplicht. Elk zorgde aanvankelijk voor den dijk langs of tegenover zijne erven, maar daar de nieuwe gronden slechts in hoofdzaak lagen gedeeld, zorgden de scheidsmannen er voor, ccne hetere verdeeling van liet onderhoud van den dijk vast te stellen; zij maakten op waarlijk behendige wijze van de waterkeering een kaveldijk met behoud nochtans van het oude stelsel, het onderhoud tegenover zijn eigen erf.
Bij het oude stelsel van den onderhoudsplicht zal de verkavelde grond, niet aan den dijk palende, alzoo ook niet hebben bijgedragen in de kosten van het onderhoud, evenals dit nog geschiedt ten opzichte van de wegen en watergangen in onze polders. Deze worden gewoonlijk alleen voor rekening der aanliggende eigenaren beheerd, en dat niettegenstaande ook zij voor andere, verder afgelegen erven dienstig zijn, of hun gemeenschappelijk belang niet kan worden ontkend 85).
Dan, op hou behendige wijze de scheidsrechters deze aangelegenheid ook hadden geregeld, toch schijnt de twist daardoor niet ganschelijk te zijn beslecht, want in het volgende jaar, in 1251, moest de Boomsch-Koning zijn broeder Floris en den Baljuw van Zeeland bevelen, de Abdis in het bezit van haar nieuwe land bij Oostkapelle te beschermen 2).
Waarlijk vele bijzonderheden blijken uit deze uitweiding.
') F. van Mieris, Groot charterboek, deel X, bladz, 261.
2) Ibid, ibid, bladz. 261.
‘t Is ons nu bekend, dat in 1247 een gedeelte der schorren van den in dat jaar kinderloos overleden Simos van Zanijdvck is verkocht; dat zij in het volgende jaar, in 1248, op verlangen van vrouw Aua in vrijen eigendom zijn overgedragen aan de Abdij van Bijnsburg en eindelijk, dat zij in 1250 reeds bleken te zijn bedijkt. De inpoldering moet alzoo in 1249 of 1250 hebben plaats gehad, hoogstwaarschijnlijk door of vanwege de adellijke Abdis, tengevolge van welke omstandigheid de nieuwe dijkage ongetwijfeld ook met den naarn van Vrouwe-polder zal zijn bestempeld *). Ook de Van Uorsf.lb's van Veere waren met 80 Gemeten in den oudsten polder gegoed, weshalve zij zekerlijk de bedijking zullen hebben helpen ondernemen. Ook kunnen wij het er voor houden . dat de ridderhofstede Twistvliet, in deze dijkage gebouwd, haar naam aan de verregaande oneenigheid tusschen de gelanden zal hebben te danken gehad *).
Om tot het overlijden van Womooier 11 terug te keeren, zij bericht, dat in een charter van 9 Maart 1317 door Graaf Willem ITT werd bepaald, dat zijne zuster Aleid, //vromv van der Veer, die Haren Wolfaerts wijf was, daer Godt die ziele of hebben moet,’" betalen zal driehonderd pond llollandsch aan Oatharina, de dochter van -Jan Mulaud s).
De Graaf geeft in dit schrijven duidelijk te, kennen, dat Wolfert van wien //Godt die ziele hebben moest’' alstoen dus overleden was.
Het afsterven van Wolff.ut in 1317 blijkt tevens uit diens afwezigheid bij gelegenheid de Graaf op 26 April van dat jaar te Middelburg een giftbrief bekrachtigde, ten behoeve van het klooster //De Hemelpoort.” Deze handeling geschiedde wel in ’t bijzijn van Gehard van Voornb, van Floris van Veere, Gerard van Heemskerk en anderen van den bloede,
Gerustelijk kan de bedijking op 1249 worden gesteld.
3) Twistvliet lcomt reeds in zeer oude bescheiden voor.
3) Zie hiervoren dit werk.
maar het hoofd van het geslacht der van Borsele’s, Wolvert van Veere, treft men daarbij niet meer aan 1).
Wolvert II dan, was in 1317 den weg gegaan van //alle vleescli;” zijn stoffelijk overschot rustte reeds in de kapel van Zandenburgh, misschien wel naast dat van zijn in 1303 gestorven , jeugdigen broeder, Hendrik Wisse. Zijne vrouw Aleid bleef weduwe; zij leefde nog in 1326, toen eene nadere regeling der door haar oom Jan Mulard nagelaten goederen plaats vond 2). Twee jaren later, bij het vaststellen der voorwaarden voor het te voltrekken huwelijk van hare dochter Sybille met Jan van Ouylenburgh, is van haar evenwel geen sprake. Dan, schoon de Graaf de voorwaarden voor dit huwelijk met den voogd van Jan van Cuylenburg schijnbaar buiten Vrouw Aleid om, regelt, toch verneemt men later, dat zij alstoen nog niet overleden was. In Mei 1331 treedt zij, zoo voor zich, als voor haar zoon Wolfert, zelfs openlijk op, Men was alstoen voornemens de schorren langs den noordelijken dijk van de Breede Watering bewesten Yerselce in de Sehenge te bedijken. Deze aanwassen strekten zich uit van het kerk dorpje Wissekerke tot aan of langs de Goesche Haven, en over de wijze, waarop hunne bedijking stond te worden uitgevoerd, ontstond geschil tusschen die van Qoes en de Vrouw van Wissekerke, Aleid van Henegouwen
. Beide belanghebbende partijen hadden hunne zaak opgedragen aan Graaf Willem., die te Middelburg ter vierschaar zittende, bepaalde, dat de gorzen zouden worden bedijkt van //Roisarde” tot de Haven en dat de kosten daarvan door elk der betrokken partijen //Qemets-gemetswijze” zouden worden gedragen *). In de rekening der Grafelijkheid van 13<tl komt
') Boxhorn op Reygersbergb.
-) Zie liet vorige van dit werk.
3) Kamelijk de wed. van Wolfert van Borsele.
') F. van Mieris, Groot charterboek, deelII, blz. 517. Het «Gemets-gemetsgewijze” is in Zeeland nog altijd eene gebruikelijke uitdrukking.
zelf? nog een post voor, waaruit blijkt dat Aleid haar broeder, toen reeds overleden, geld geleend had, hetwelk eerst in dat jaar met liaar werd verrekend.
Uit al het voorgaande blijkt overtuigend, dat Wolfert II, toen hij in 1316 eene overeenkomst sloot met zijne broeders tot nadere regeling der verplichte; uitkeering aan zijne zuster, men met de afsluiting der Zweene stond te beginnen of daarmede reeds aangevangen had. Stellig is zij door hem op bet getouw gezet en voltooid.
Geen der genealogen en ook Ermerins niet, maakt van liet overlijden van heer Wolfert in 1317 eenig gewag; zonder uitzondering doen allen hem voortbestaan tot in den oorlog bij Stavoren, waar hij in 1345 zou gesneuveld zijn. En om nu met de Vrouwen van Veere, in de oorkonden vermeld, goed uit te komen, is verondersteld, als zou deze lieer Van Bor-sele tweemaal zijn gehuwd geweest, eerst inet Aleid , de zuster van Graaf Willem 111, en later met Hadewich Bot van der Eem: 1).
Wolfert (I liet bij zijn overlijden minstens drie kinderen na., namelijk Wolfert, Sybille en Catharina met waarschijnlijk een natuurlijken zoon Hendrik , die in 1356 voorkomt als //’s Graven cameriinck"
. Sybille , wij vernamen het, trouwde met Jan van Cuylenburgh en Catharina werd de vrouw van Floris van Haamstede, die in 1351 sneuvelde in den scheepsstrijd op de Maas s).
Gelogd
webmaster
Administrator
Full Member
Berichten: 171
Geslacht:
local historian
-Locatie: Willem van Beierenstraat
Re: Geslacht van Borssele (en de daarna volgende ) HOL1
«
Reactie #1 Gepost op:
augustus 05, 2017, 03:36:49 pm »
Ten opzichte van de jeugdige Sybille , kan nog worden medegedeeld, dat wij uit de stukken, op haar huwelijk betrekking hebbende, vernemen, dat haar man Jan van Cuylen-BtriiGfH in 1328 bij de voltrekking van zijn huwelijk nog minderjarig was, want er wordt uitdrukkelijk gezegd, dat hij binnen de twee jaten niet op zijn goed komen mocht. Jan was 87 88 89
evenwel gehouden binnen drie jaar na het sluiten van zijn huwelijk den //lyfftocht” voor zijne vrouw tot een bedrag van drie honderd pond Tournooisch in vaste goederen te beleggen; en stellig zien wij hem als een gevolg zijner minderjarigheid, ook eerst handelend optreden in 1331 bij gelegenheid der ontvangst van zeker bedrag uit den alstoen nog niet vereffenden zoen, wegens den gewelddadigen dood van den ouden Wolkeet van Boesele in 1399 x).
WOLFEET VAN BOESELE. WOLBERT III.
Van Wolfeet ITI vernemen wij aanvankelijk weinig. Toch is door dezen Heer van Veerc veel verricht, want zeker kunnen de stichtingen der kerken van Vrouwepolder en Veere onder de merkwaardige ondernemingen van hem worden gerekend.
Het is met geene zekerheid te bepalen, of Wolfeet III bij het overlijden zijns vaders in 1317 reeds tot den'meerderjarigen leeftijd gekomen was. Met Sybille , zijne zuster, was dit stellig niet het geval; vermoedelijk was ook Wolfeet nog jong, want het is opmerkelijk, dat men bij de regeling der huwelijksvoorwaarden van zijne zuster van hem geen gewag vindt gemaakt. Hierin, en in het stellig nog niet //tot hare jaren gekomen zijn” van zijne zuster, ligt grond voor het vermoeden , dat ook Wolfeet , bij het vroegtijdig afsterven van zijn vader, niet den meerderjarigen leeftijd zal hebben bereikt, hetgeen tevens de omstandigheid verklaart, waarom men eerst in 1337 weder van een Wolfeet van Boesele vindt gewag gemaakt op eene wijze, welke ons bovendien in het onzekere laat, of men onder hem den Heer van Yeere, dan wel den zoon van Nicolaas van Boesele hebbe te verstaan 2). Het eerst, dat wij met zekerheid weten met een Wolfeet van Boesele van Yeere te doen te hebben is in 1338, toen Graaf Willem IV
') Zie het voorgaande op bladz. 152.
3) F. van Mieris , Groot c/utrterboek, deel II, bladz. 597.
te zijnen voordeelt' bepaalde, dat niemand liem of zijne erfgenamen in Vee re of in den polder mocht //bekommeren"’ of bezwaren. Eerst toen, of weinig tijds te voren, zal hij waarschijnlijk tot meerderjarigheid oekomen zijn.
'lot den kerkbouw van Vrouwenpolder, waarop wij reeds vroeger wezen, en die door dezen Wouw,ut 11] ondernomen, is, terugkeerende , merken wij op, dat in 131-1 door den Graaf aan zijn vader was last gegeven daartoe over te gaan. Aan die lastgeving was alstoen evenwel geen gevolg gegeven, hetgeen ook bevestigd wordt door üeyguïsbekgh , die zegt, dat eerst met de bouwing in 1 .‘3*1*0 een aanvang genomen werd. Wel beweert deze kroniekschrijver als zou de stichting hebben plaats gehad door Wolfeet II , maar hierin heeft hij zich vergist, uit onbekendheid met het overlijden van dezen in 1317.
De omstandigheden, welke aanleiding gegeven hebben tot de stichting der Kerk , in bijzonderheden nagaande, verneemt men dat door de bedijking der gronden aan de noordzijde van Walcheren vele nederzettingen hadden plaats gehad; dat de nieuwe bewoners het II. Sacrament moesten halen te Zand-dyck , wat als zeer gevaarlijk werd beschouwd , en dat het gemis eener kerk voor de landlieden over de Zw’eene vooral ook bij den kinderdoop bezwaren opleverde. Daarom waren reeds vroeger pogingen aangewend tot het verkrijgen eener kerk, waarvoor door Paus (Jlemens V, die van 1305 tot 1316 aan het hoofd der Christenheid stond, vergunning was verstrekt.
Tweeërlei valt uit den kerkbouw in den polder op te merken . vooreerst, dat de aanschrijving van den Graaf van 23 Mei 1314- aan zijn alstoen nog levenden zwager Wolfeet II, om daartoe over te gaan , stellig het gevolg zal zijn geweest van het besluit des Pausen van dien tijd, en ten andere, dat Veere in die dagen over geen eigen kerkgebouw beschikte.
’t Is evenwel zeker , dat tot de stichting der Kerk reeds in 1314 besloten was. Zoowel het spoedig daarop gevolgde overlijden van Woi,feet II in 1317, als het gerijpte voornemen,
om alvorens den polder met het land van Walcheren te verbinden , nal de uitvoering hebben vertraagd. Dat met de bouwing eerst begonnen is in of na 1310, en derhalve tijdens het leven van Wolf eet TT.1, blijkt oolc daaruit, dat door den Utreohtschen Bissohop Johannis IV, die omstreeks dien tijd met die liooge kerkelijke waardigheid was bekleed, is bepaald , dat de nieuwe Kerk mocht worden gesticht ter plaatse, als door Wolfert zou worden aangewezen.
IIoo lang men met de opbouwing van het Godshuis is werkzaam geweest, wordt niet verhaald; alleen verneemt men, dat Wolkeet in die dagen velerlei bemoeiingen had. In 1340 toch treft men hem zelfs te Avignon aan, ongetwijfeld met oogmerk, om Paus Olemens VT betreffende de kerkelijke aangelegenheden van den Vrouwepolder te raadplegen. In het volgende jaar is hij dikwijls te Burehvliet in Noord-Brabant 90). Eerst in 1345 weet men met zekerheid, dat de Kerk was voltooid. Men verneemt dit uit een schrijven van heer Wolfert , waarin hij den Landvorst kennis geeft, dat de Kerk in Wol-feets’ Nieuwen polder door hem is gebouwd, maar het col-latierecht daarvan hem niet toebehoort.
’t Ging er bij het bouwen der Kerk //miraculeus” toe en het bevreemdt ons daarom niet, dat liet overigens zoo eenvoudige plaatsje door tal van vrome bedevaartgangers werd bezocht. Zoodra toch het materiaal voor het gebouw was aangekocht en de plaats van den kleinen tempel nader zou worden bepaald, zoo //ist ghebeurt dat veel Godtvruchtighe, ghelo-velycke lieden” op zekere plaats »'s avonts ende ’s nachts” veel groote lichten hebben gezien, en dit aanmerkende als eene // Goddelyckc aanwysinglie,” werd de Kerk op de plek, waar dit verschijnsel was opgemerkt, gesticht.
Een niet minder vreemd geval deed zich na de voltooiing der Kerk voor. Bewogen met haar behoeftige omstandigheden,
braelit een «devoot persoon" een «bordeke" bij een schilder te Middelburg, met verzoek daarop «een beeldeke van Maria te schilderen."' Weinig tijds daarna meldt zeker jongeling zich bij den kunstenaar aan om werk. De meester zegt hem geene genoegzame bezigheden te hebben, om hem in dienst te nemen, doch vóór zijn vertrek wordt, de vreemdeling in kennis gesteld met de opdracht vaii liet Mariabeeld. Men laat den jongeling zelfs « het bordeke” zien, on na «enige verdere bespreking, wordt de beschildering daarvan aan hem toe vertrouwd. De tijdelijk in dienst genoineno begaf zich daarop naar boven. Hij schilderde het «Maria-beeldekc*"' en kweet zich op even spoedige als voortreffelijke wijze van zijne gewichtige taak. Maar «toen het tijdt was om te eten, heeft die Meester den Jonghelinck af doen roepen, maer hoe men riep ende hoe men zocht, men en vont den Jongelinok niet, noch men en hoorder nojt af, waer hij vervaren was." De meester, ziende, hoe schoon en «perfectelyck het tafereelken" geschilderd was, stelde dit terstond zijnen huisgenooten ter bezichtiging, die evenals hij, het bewonderden.
Benige dagen later verscheen de man, die het »bordeke” aan den »Meester” ter beschildering had toevertrouwd. Aan dezen wordt nu ook de wonderlijke geschiedenis, daarmede voorgevallen, verhaald. Maar hoe zonderling alles zich ook had toegedragen, de schilder stond het werk toch volgaarne aan de Kerk af, en daar de uitvoering alsnu goenerlei uitgaaf gevorderd had, verlangde ook hij daarvooï geen loon: hij hield er zich van overtuigd , dat »het tafereelke door die ghehen-genisse Gods geschilderd ende alzoo op waerlyck miraculeuze wyze was volbracht.”
Spoedig werd alsnu het besluit genomen , om eenmaal in ’fc jaar, op den dag van Onze Vrouwe Hemelvaart een »proper en” omgang te doen, bij gelegenheid waarvan « het bordeke of het Mariabeeldeke” zou omgedragen worden rondom den polder. Daaraan werd gevolg gegeven. Gedurende het ge-heele Octaaf werd het anders zoo eenvoudige plaatsje dan
hcrkaaldelijk door tal van geloovigen, van heinde en verre saamgestroomd , bezocht.
En dat het dorpje op kerkelijk gebied werkelijk weldra groote vermaardheid bezat, blijkt ook nit het volgende : Toen Keizer
Sigxsmukd in 1416 van zijne reis naar Erankrijk te Dordrecht kwam , met het voornemen om naar Engeland te gaan , ten einde den Koning aldaar gunstig te stemmen voor het te houden Concilie te Constanz, trok Graaf Willem VI hem met zestien ridders tegemoet, en schier alle deze vergezelden den Vorst op zijn tocht naar de eilanden over zee. Na eenige dagen vruchteloos in Engeland te zijn werkzaam geweest, maakte de Keizer zich gereed voor de‘ terugreis, maar het weder was ongunstig; ook heerschte een hevige tegenwind, zoo dat liet liooge gezelschap daar langer moest vertoeven , dan liet lief was. Aan de teleurstellingen, die men in zijn oogmerk ondervonden had, moest derhalve ook die, aan dit oponthoud verbonden, worden toegevoegd. Maar tegenspoed leidt tot ernst. Een der ridders van het gevolg, Philips van Borsele van Oortgene, denkt aan de bedevaarten naar den Polder ten noorden van //Ter Veer” !). Hij stelt liet gezelschap met de // miraculen” of wonderen, daar geschied , 'in kennis , en ter nauwernood met zijn omstandig verhaal geëindigd, belooft, zoowel de Keizer als de Graaf, // plechtiglyck” geen vleesch en wijn meer te zullen gebruiken vóór hunne pelgrimage daarheen zou zijn volbracht. // Endus verhaalt de devote schrijver, //Godt, die alle dingen machtigh is, voegde den windt alzoo , dat die Keyzer ende de Graeve ’t schepe gingen ende voeren binnen 24 uren in Zeelandt.” Daarop volbrachten de beide hoogo.personages, vergezeld van een stoet van edelen, hun bedevaart naar den Polder, God daar meteen lovende wegens den voorspoedigen overtocht 2).
ij Philips van Borsele was de zoon van Nicolaas van Borsele van Cort gene.
2) Rbygersbergh , Kroniek van Zeeland, blz. 146.
Tijdens den storm van November 1437 was hertog Philips van Bourgondik te Middelburg; ontroerd door liet noodwoder, besloot ook deze tot bet doen eener bedevaart naar den polder. De kroniekschrijver, die dit verhaalt, zegt, dat de Graaf bij die gelegenheid eene kaars «offerde" van meer dan honderd ponden was 1). Maar stappen wij van deze zaken af, om terug te keeren tot de van Borsele’s.
In 134 f beval Graal' Willem, dat allen die gegoed waren in het land van Allaardskerke en door gezworenen zouden zijn aangewezen , om bij te dragen in de nieuwe dijkage tusschen «Rikendamme" en Zanddyck. hun verschuldigden omslag zouden voldoen.
Tweeërlei blijkt ook uit deze lastgeving. Voor eerst vernemen wij daaruit, dat de nieuwe polder . in de Zweenc verkregen, ook onderhoud had; ten tweede deelt zij ons mede, dat de eerst aangewonnen bedijking met den naam van Zanddyck wordt bestempeld. Ten opzichte van deze laatste benaming merke men echter op, dat ter onderscheiding van de twee heerlijkheden van dien naam. het oude Zanddyck. de oorspronkelijke gemeente Veere, steeds als liet Zanddyck binnen , en liet nieuwe, de gemeente Vrouwepolder, als het Zanddyck buiten werd aangemerkt.
In 1347 zegelde Wolfert de akte, waarbij Boude wijn van Brigdamme den Middelburgschen Abt kwijting gaf wegens de tienden, waarop deze Heer aanspraak had gemaakt, en in 1348 schijnt hij in geschil te zijn geweest met Sweder Uterloe , den vicaris of plaatsbekleeder van den Bisschop Johannes IV, over het patronaatrecht van de kerk in den door Wolfert II bedijkten polder 91). In het stuk , hierop betrekking hebbende, leest men, dat alstoen in de Kerk als geestelijke werkzaam was Heer Hugo Simonszoon , hoogstwaarschijnlijk de
') ReygersBERGH , Kroniek van Zeeland, blz. 166.
2) Inventaris van het Oud-Arckief van de provincie Zeeland, 3' stuk blz. 175.
eerste parochie-pastoor van den polder. Nog in datzelfde jaar of in ’t begin van ’t volgende, zien wij hem de poorters van Veere kwijtschelding verleenen van 248 & Vis. wegens gemaakte kosten voor het versterken of van muren en vesten voorzien der stad ‘). RuyGEasBEKGH, die deze zaak vermeldt met hetzelfde bedrag der kosten, zegt, dat alstoen Veere van muren en grachten is voorzien aan de landzijde, van a's Heerenpoort” tot aan de Zanddycksche poort. Alleen schijnt deze kroniekschrijver zich te hebben vergist in den tijd, daar hij vermeldt, dat deze werken in 1368 zijn tot stand gebracht 2).
Korf na de stichting der Kerk van Vrouwepolder schijnt Wolfeut III ook het voornemen te hebben opgevat tot het bouwen der Groote parochiekerk van Veere, waar de steeds in omvang toenemende gemeente slechts beschikte over eene kapel s). Staan wij ook bij die gewichtige onderneming even stil.
Wanneer men de zeden en gebruiken van een volk duidelijk wil aanschouwen, en dit volk zelf leeren kennen, is het vooral noodig, dat men met zijne handelingen en vooral met zijn kunstzin kennis make: de geest en het karakter van het volk spreekt nergens beter uit, dan uit zijne blijvende monumenten, waarin zijne talenten zijn afgemaaid.
Wolferï ÏI1 dan, begon met die waarlijk grootsehe onderneming in 1348, toen de grondslagen van dit buitengewoon zwaar gebouw, dat grootendeels van natuursteen is opgetrokken, nog werden voltooid. Deze Kerk, de reuzenbouw uit Veere’s bloeitijd, was voorzien van kunstig gewrochte galerijen of triforiums, en al hare ruimten waren bijzonder fraai over-welfd. Zij is echter nooit geworden, wat men van haar maken wilde, want de achterkerk of het priesterkoor is nimmer voltooid. De muren van het middenschip rustten op pilaren; de 92 91 93
buitenmuren der zijbeuken vonden steun in zware contreforts. Langs verschillende hoek- of traptorens vond men toegang tot de steile bekapping, op welks kruispunt een spits uitloopende Angeluètoren met dubbelen omgang wras aangobracht. Behalve dezen toren trof men aan het waarlijk sehoone gebouw nog twee andere aanzienlijke en vele hang- of kleinere hoektorentjes aan. Tegen het westelijke pand stond de zware en 6S Meter hooge kerktoren, die evenals het oostelijke gedeelte der Kerk , alsnog de blijken draagt van nooit te zijn voltooid.
Tn de Kerk trof men weleer een schoon portaal aan, dat eerst in 1560 door den beroemden architect-schrijnwerker, Admaan Koman , was ontworpen , en van hetwelk werd getuigd, dat geen «voorbeeld” in Nederland bestond. Geheel van «wagenschot” saamgesteld, was het verdeeld in «twee stagies." Het had eene breedte van 22 voet, eene diepte van 11 voet en eene hoogte van 26 voet, zonder de daarop gestelde slanke piramiden, die schier tot aan de hooge gewelven reikten. De bovenste «stagie” was van kunstig snijwerk voorzien, hetwelk voorstelde : de Geboorte van Christus, Christus’ Verrijzenis, Christus’ Hemelvaart en meer andere verheven onderwerpen aan de Heilige Schrift ontleend.
Zoowel in den grooten toren als in de beide meest aanzienlijke fronttorens, waren slaguurwerken aangebracht en ook op het zoo even omsolrreven portaal was tusschen de daarop geplaatste pyramiden, een kostbaar uurwerk tot gerief van den dienst in de kerk opgesteld.
Vóór den ingang der Kerk door den toren was een hardstee-nen porclre of opene uitbouwing gemetseld van 32 voet hoog , 31 voet breed en 1SJ/S voet diep, doch inwendig of binnenwaarts in afmeting verminderende tot op de deuropening in den zwaren torenmuur. Op die kunstig gewrochte porche prijkte beeldwerk, waaronder ook dat van Peiipetuus , wiens hoofd in deze Kerk, sinds de verwoesting van Dinant, werd bewaard.
Ziehier dan het gewrocht, door Wolbeut in 1348 aangevangen , maar tengevolge van zijn spoedig daarop gevolgden
173 I
dood in 1351, wellicht nooit voltooid; zijne nazaten stichtten I
daa.rin een praalgraf, hetgeen niet weinig bijdroeg tot de inwendige versiering van het gebouw 2).
Maar de ruime, zware ICerk, in sterkte bestand, om de toekomstige eeuwen te verduren, mocht niet aan hare bestemming als Godsgebouw blijven beantwoorden: nadat geweldige stormen in de 16e eeuw over hare tinnen waren heengegaan, leed zij op 2.5 Mei 1686 deerlijke schade door brand, en — zonderlinge loop van omstandigheden — sinds 1812 vond men het goed haar, met opoffering van zoo groote kosten verkregen, beurtelings voor militair hospitaal, werkhuis en kazerne te gebruiken! Ja, de Kerk werd in 1812 door de Eranschen opgeëischt en tot militair hospitaal ingericht.
Binnen vier en twintig uren moest zij op bevel van den prefect aan de genie worden ingeruimd; tegenstand was vruchteloos.
Van de praalgraven kon niets worden gered; slechts het ge-denkteeken voor Migguiode kon in zijn geheel nog worden overgebracht naar de Kleine Kerk. Met al het overige werd gehandeld op eene wijze, waartoe alleen de snoodste onverlaten in staat zijn.
Wol werd de Kerk later door koning Willem aan de gemeente teruggegeven, maar zij kon niet worden aanvaard : door gebrek aan fondsen was men niet bij machte haar weder in haren vorigen staat te herstellen. Zoo dan bleef de Kerk, wat de Eranschen daarvan hadden gemaakt; hare laatste sieraden , uit haar bloeitijd overgehouden, waren verdwenen, en zelfs hare fraaie koperen lichtkronen, elk voorzien van drie transen, versierden reeds de Sint-Catharina-kerk te Brussel.
Dan, nog altijd maakt het gebouw, hoe ook aan zijne bestemming ontrukt, en hoe ook van diep verval getuigende, op den gevoeligen sterveling een bijzonderen indruk; het stemt den geest tot gepeins en nadenken. Een misvormde of met opzet verwoeste tempel, omringd door vervallen en schier ver-
') Zie het vervolg van dit werk.
laten woningen, leidt onwillekeurig’ tot bijzondere, tot sombere gedachten. Mn, daar in gepeins verzonken, denkende aan het lot dezer Kerk, schiet ons on middel lijk eene andere niet minder treurige gebeurtenis te binnen: wij denken 'plan terstond aan het verwoesten van een ander kunstgewrocht, aan den ondergang van de schoone Domkerk van Dinant, waaruit door Wolpert VI de schatten naar den Veerschen tempel waren overgebraeht ■).
Tot onzen Wolpert terugkeerende., kunnen wij alsnog mededeelen, dat hij in 1349 vrijheid van tol verwierf voor Veere en Vrouwepolder door al "s-Graven landen, en in 1350 werd bij en zijne vrouw Hadewicu Bot van oer Hem ook door Willem in zijne goederen bevestigd 3). Woekert en Hadewich droegen weinig tijds daarna bun landgoed " Duynbeke” op aan den Graaf, die deze huizing met bare grachten, bruggen, boeven en gronden, tot omstreeks vier Gemeten, weder aan hen in leen overdroeg onder de volgende bepalingen: dat, wanneer IIadewicft baar man overleefde, zij dit ridderslot met al den aankleve van dien vrijelijk zou bezitten, gedurende haar gansche leven; dat na bun beider overlijden bet kasteel zou komen aan hun oudsten zoon, en bij ontstentenis van dien, aan hunne oudste dochter, als een recht erheen, onder uit-keering echter van 200 pond Tournooiseh aan elk der overige erfgenamen; verder werd alsnog bepaald, dat het goed nimmer behoefde gelost te. worden, en de erfgenamen daarvan het altijd vrijelijk zouden kunnen gebruiken op den voet en de wijze, als waarop Zandenburgh werd bezeten en gebruikt. Eindelijk vindt men medegedeeld, dat " Duynbeke altijd Zandenburgh zou volgen, zoodat de bezitter van liet den steeds zou zijn de eigenaar van het ander’" 3). 94 95 96
Duynbeke of Duynhove bleef jaren achtereen in het geslacht, van hetwelk één daarvan zijne sterke grondslagen vermoedelijk had gelegd; maar, evenals al het ondermaansehe, het droeg ook de vergankelijkheid in zijne overigens zoo stevig gebouwde muren in zich om. "Na den dood van Maxjmiliaan , Markgraaf van Veere, is het uit diens insolventen boedel genaast door den Landsheer, Philips II, die het in 1568 in eigendom overdroeg aan Hyronimus de Rollé, Baljuw van Veere. Deze verkocht het in 1572 aan Maximiliaan van Duvenee, die bij de kort daarop gevolgde beroerten, de zijde van Spanje koos ') Weinig tij ds daarna geraakte liet onder de geannoteerde goederen; het werd verwoest en in 1591 verkocht //liet landt reeds 8000 oude steen gecommen uyt het fondament van Duynbeke."
Omtrent den tijd van het overlijden van Wolfert III loopen de gevoelens zeer uiteen. De meesten zeggen, op grond van Reygersbergii , dat hij in 1345 gesneuveld is. Anderen vermoeden, dat hij langer heeft geleefd 95). Dit laatste gevoelen vooral is te verdedigen. In 1345 toch verklaart Wolfert , dat hij eene kerk in Wolfertsnieuwepolder heeft gesticht en in 1350, toen ook Graaf Willem V hem in zijne goederen bevestigde, zegt deze, dat Wolfert in den polder, dien zijn vader, Wolfert II //ute der zoute zee dikede,” eene kerk en een’ molen heeft gevestigd
. Blijkbaar heeft men hier alzoo met één en denzelfden persoon te doen.
Maar er pleit jneer voor het niet gesneuveld zijn van Wolfert lil in 1345. Ingeval hij toen overleden was, zou hij reeds een meerderjarigen zoon, die hem in zijne rechten was opgevolgd, hebben nagelaten, iets wat moeielijk te rijmen valt met zijn jeugdigen leeftijd bij het overlijden zijns vaders in 1317. Nog minder verklaarbaar wordt dit overlijden, wanneer 97 98 99
)
men nagaat, dat alsdan zelfs diens zoon in 1.350 weder reeds eene meerderjarige dochter zon hebben nagelaten Neen.
Wolfert UI overleed te, Middelburg in 1351 en niet in het gevecht bij Stavoren 3).
liet eerst, dat men van Wolferth kinderen vindt gewag gemaakt, geschiedt op eene wijze, waaruit tot zijn overlijden kan besloten worden. De draai' droeg in 13;V1> aan Storm Gilleszoon op, de achterstallige landpachten, Wolperts kinderen aankomende, te innen, ten einde hen in staat te stellen, tot voldoening hunner schulden bij de «Lombaarden"' te Middelburg ;t). In 1336 gelastte de Graaf zijne nicht Uadewich, de Vrouw van Ve.ere, met de administratie van de goederen van heer Wolferts kinderen, en in Augustus van hetzelfde jaar droeg hij haar ook op de administratie der goederen hnrer dochter Aleid , die schoon te «Sint-Maartensmisse” tot hare «jaren ghekomentoch nog «te jonk” werd geoordeeld, om hare bezittingen zelf te beheeren 4).
Onbekend met bet afsterven van Wolfert’s vader in 1317 , beeft men Uadewick Bot van der Eem niet beschouwd als de vrouw, maar als de moeder van Wolfert UI, die in 1351 te Middelburg overleed , terwijl men den opvolgenden Wolfert , namelijk dien, welken inen meende, dat van 1345 tot 1356 als Heer van Veere heeft bestaan, tot vrouw beeft toegedacht Margriete van Arnemuiden , docli in oen en ander beeft men zich vergist 6). De man van Margriete van Arne-mtjiden was Wolfert van Borsele van Brigdamme ö). Deze
’) Inventaris van het Üud-Archief der provincie Zeeland.
2) Algemeene Geschiedenis des Vaderlands dooi' J. I’. Arend, ze deel, 2e stuk, bh. 183.
Inventaris van het Oud-Archiej der provincie Zeeland, 3" stuk
bh. 204.
4) Ibid., bh. 229 en 231.
6) Geschiedenis des Vaderlands door P. J. Arend. Deel II, bh. 183. *) Rekeningen der Grafelijkheid van 1331.
\
en zijne broeders Jan en Weute, komen in de rekeningen, der Grafelijkheid van 1331 lierliaaldelijk als de zonen van Boude wijn van Brigdamme voor, doch deze Wolfert was reeds in 1342 ten grave gedaald, zooals blijkt uit het charter van 19 Augustus van dat jaar, waarin Margriete, zijne weduwe, verklaart zekere tienden in Oostkapelle aan den proost te Middelburg te hebben verkocht. Bovendien heeft deze heer niet drie kinderen nagelaten , zooals de opgaven melden, maar is zonder nazaten overleden, tengevolge waarvan zijne goederen grootelijks gekomen zijn aan zijn neef Boudewijn van Brigdamme, den zoon van zijn broeder Jan *) en den man, die in den oorlog der van Borsele’s met Middelburg den Abt Joitannxs van dek Goes , heeft omgebracht.
Wolfekt 111 liet in 1351 de volgende kinderen na: Wol-fert, Hendrik, en Aleid, van welke de laatste reeds in 1356, zooals wij zeiden, haren meerderjarigen leeftijd had bereikt 100 101 102). De beide eersten telden stellig minder jaren, want niet alleen hunne moeder was belast met de administratie hunner goederen, ook WOLFERT VAN BoRSELE , NICOLAASZOON, Jan VAN OüY-lenburg en Hendrik van Borsele waren aangesteld tot beheerders hunner bezittingen
.
Omstreeks dezen tijd overleed ook //Jonkvrouw” Aleid, ’s Graven //oud moei” <t). Hare waarlijk uitgebreide bezittingen waren aan de Grafelijkheid vervallen, doch Graaf Willem V verkocht deze aan de beide zonen van wijlen Wolferï , of aan Aleid’s kleinkinderen, waardoor deze alsnu ook in ’t bezit kwamen van Nisse, ’s Heer-Abtskerke, Sinoutskerke, Wissekerke en Kloetinge.
blz. 139.
<) Namelijk Vrouw Aleid , wed. van Wolfert II. Zij heet ook Vrouw van Buren.
WOLEEBT VAH BOUSELE. WOLEEBT IV.
Deze Woltcrt, de zoon van den in 1351 overleden Wol-fert III, treedt het eerst handelend op in 1364 bij gelegenheid hij zijne moeder //kwijtscheldinghe” verleent van «alle saeken, die ze nu sohuldigh wesen moehte,” aldus laat hij zich uit, //ende van alle yschen, die hij haer eyschende is tot huden desen daghe toe.” De brief daarop betrekking hebbende, was gegeven te Wissekerke en is behalve door hem, ook gezegeld door zijn neef Hendrik van Borsele , door den man, die over hem ook als voogd was aangesteld geweest. In 1366 vindt men hem weder vermeld in eene akte van deeling voor Schepenen van Gent, uit welk stuk men verneemt, dat hij is gehuwd geweest met Cathalina van de Woestijne, dochter van Jan Ghystelles, Heer van de Woes-tijne 1). Op 6 December 1366 zegelt hij den brief, waarbij Hertog Albrecht zijne Gemalin onderscheidene goederen geeft voor haar lijftocht 2). Hij bekent in 1372. voldaan te zijn, wegens de nalatenschap van Machteld, gewezen Vrouwe van Voome. Ook Henduik van Bousele legde alstoen dusdanige bekentenis af en Jan van Guylenburgh , de man van Sybille van Bousele , had insgelijks zijn aandeel in de door die vrouw nagelaten goederen ontvangen 3).
Wolfert IV komt in 1377 nog als onderteekenaar of getuige voor bij het regelen der voorwaarden voor het huwelijk van //jonevrouw” Oathablna, dochter van Hertog Albrecht met Willem, den zoon van den Hertog van Gelre 4). In 1379 verkocht hij zijne heerlijkheid Woestijne aan Lodewijk van Male, en iets later was Jan van Blois borg voor hem, zonder men kan nagaan om welke redenen 5).
') Ermerins, De Heeren van Veere, bladz. 44.
*) Mieris, Groot charterboek, Deel lil bladz. 365.
3) . Ibid. Deel III bladz. 265.
4) Ibid. Deel III bladz 330. s) Ibid. Deel 111 bladz. 436.
Wolfert TY stierf zonder wettige kinderen, tusschen 1380 en 1390 , hetgeen blijkt uit een charter van laatstgenoemd jaar, waarbij Hertog Albrecht aan Hendrik en diens zuster Aleid, Trouwe van Kruiningen, verkoopt het schor genaamd Stormezand bij Wemeldinge. De Landvorst noemt in dat stuk Hendrik, Heer van Zanddyck en Veere, en beiden, Hendrik en Aleid , krijgen deze aanwassen, elk voor de helft, om die //te dycken tot enen corenlande na horen orbaer.” De nieuwe polder zou gedurende zeven jaar vrij wezen van alle //scote ende bede,” en na dien tijd zou het land «dienstbaer” zijn, als de grond in de //parochie” van Wemeldinge. Hendrik en Aleid, en ook hunnen nakomelingen werd toegestaan schout, schepenen en dijkgraaf in den te bedijken polder aan te stellen, terwijl hun ook zou volgen al het ambacht met het ambachtsgevolg //mit voghelriën, mit visscheriën, mit veren ende mit exisen.” Zij kregen tevens het recht het nieuwe land //te wateren ende te weghen, uytwaert of inwaert, waer sy luden dat dachten het meest oorbaer te syn” 1).
HENDRIK TAN BORSELE. HENDRIK III.
Deze Hendrik, de broeder van Wolkeet IV is de derde van dien naam , als wij Hendrik , Nicolaaszoon , als Hendrik I en de jeugdige Hendrik Wisse, die in 1303 overleed, als Hendrik II aanmerken. Rekenen wij die beiden niet als Heeren van Veere, dan is hij natuurlijk Hendrik I. Wij hebben evenwel redenen om hem te houden voor Hendrik lil, wijl Hendrik, Nicolaaszoon, ons als Heer van Veere bekend is, en Hendrik Wisse, als oudste zoon van Wolfert I, van 1299 tot 1303 waarschijnlijk wel als hoofd van zijn geslacht zal zijn opgetreden 103 104).
Van dezen Hendrik III is overigens weinig bekend. Hij is gehuwd geweest met Margriete van Vianbn en overleed hoogstwaarschijnlijk tnsschen 1393 en 1395 , nalatendc Wol-eert, Beatrix, Hendrik en Catharina.
WOLKEET VAN BORSELE. WOLEERT Y.
De meeste schrijvers houden Hendrik voor den oudsten zoon en meenen, dat deze zelfs eenigen tijd als Heer van Veere is opgetreden. Niets echter komt in de eerst volgende bescheiden van dezen Hendrik voor. Wel verneemt men, dat WoleerI’ , naar onze meening Hendrik’s oudste zoon, in 1403 huwde met Hadewich , de dochter van Nicolaas van Borsele van Brigdamme. Sommigen meenen , dat hij reeds in 1393 met Hadewich is gehuwd, en dat zijne gade hem reeds in 1403 ontvallen is. Dit alles is onjuist, want op den 18 September 1403 waren Nicolaas van Borsele en de Jonkheer van Veere te Middelburg bij burgemeesters en schepenen, begeerende dat men de huwelijksvoorwaarden van den Jonkheer voornoemd en van Hadewich bezegelen zou. Op den 23 dier maand waren er van den Magistraat van Middelburg op de bruiloft van bedoeld paar, bij welke gelegenheid de bruid vanwege die stad een verguld zilveren kroes geschonken werd, die 6 £ 12 fi 5 gr. had gekost; Veere gaf bij die gelegenheid een zilveren kop, waarvan de koopsom 7 £ 10 0 bedragen had 1).
Heer Wolkeet werd anno 1406 in zijne goederen bevestigd bij schrijven van Willem VI. In het stuk, hierop betrekking hebbende, vindt men dezelfde bewoordingen terug van den bevestigingsbrief van 1350; alleen wordt de Zweene hierin ge-heeten //die oude Zweete” s). Maar Woleert overleefde deze bevestiging niet lang. Zijne vrouw Hadewich, eerst verloofd geweest met den zoon van den Heer van Haamstede, in 1392 gehuwd met Adeiaan van Heenvliet en in 1403 getrouwd met dezen Wolfeet, werd op den 26 van Louwmaand 14)11 wederom weduwe. Haar man daalde ten grave, slechts een 'jeugdig kind en haar als bedroefde moeder daarvan achterlatend. Zijn stoffelijk overschot kreeg eene plaats in het familiegraf bij zijne vaderen in de kapel van het aloude Zandenburgh, en zijn eenig kind kwam onder voogdij van Jan van Heemstede of Heenvliet , die gehuwd was met Heylwtch , de dochter van Raas van Boesele van Ellewoutsdijk.
Er moet veel twist zijn ontstaan over de voogdij tusschen Jan van Heemstede en Nicolaas van Boesele van Brig-damme, en deze moet zelfs aanleiding hebben gegeven tot dadelijkheden. Op 16 November 1411 droegen partijen de uitspraak over hunne geschillen op aan den Graaf, die de voogdij alstoen voorloopig aan zich hield, met lastgeving aan den gewezen voogd, om bij //vermaen” rekening te doen van de goederen of inkomsten van het kind van Wolfeet voor zijn Raad, en alle handvesten, brieven, boeken, registers en andere stukken, den minderjarige aankomende, onmiddellijk in handen te stellen van Philips den Bloten, ’s Daags na deze uitspraak verleende de Graaf vergiffenis aan Nicolaas van Boesele , vrouw Hadewich en //hunne helpers,” wegens //al de breuken,” waaraan zij zich mochten hebben schuldig gemaakt tegen betaling van 6000 Eransche kronen 1).
HENDRIK TAN BORSELE. HENDRIK TT.
Het eerst, dat wij bij de’ schrijvers van heer Hendbik , van den zoon van den zoo vroeg ontslapen Wolf eet T, vinden gewag gemaakt, is in 1426. Hij nam, schoon nog bijzonder jong , deel aan den strijd bij Brouwershaven , waar hij zich dermate onderscheidde, dat hij tot ridder geslagen werd 2). 105
Hij trad in 1429 in liet huwelijk met Jonkvrouw' Joiianna Van Halewijn. Het trouwfeest was op het Hof Zandenburgh gevierd, in tegenwoordigheid eener schare van ridders en adellijke vrouwen, en van schier de geheele bevolking van Vëere, die te dezen tijde zich in eene vroeger ongekende welvaart mocht verheugen. Heer Hendrik zelf rustte destijds schepen uit naar Oost en West-, dan, niet alleen de handel met veraf gelegen streken, ook die met de omgelegen landen begon te leven, en de haringvisscherij leverde sinds lang daar aan menigeen een uitnemend middel van bestaan op.
’t Was deze Hendrik , die tot tuchtiging van het machtige Brugge in 1486 met eene vloot in ’t Zwin ten anker kwam, en dit vaarwater afsloot met een staket- of paalwerk, waarvan de overblijfselen in onze dagen nog zijn waargenomen. Hij had daarmede tot oogmerk de geheele vaart te sluiten en de stad, welke tegen Philips van Bourgondië was opgestaan, tot onderwerping te brengen. x)
In 1438 waren aan Hendrik ook overgedragen de geconfisqueerde goederen van Bartholomeüs van Brigdamme , wiens slot of kasteel eenigen tijd te voren was ter neder geworpen en die, ingevolge eener uitspraak van de hooge vierschaar van Middelburg zijn leven had geëindigd op het schavot. Stellig zal de Hertog voor het ten onder brengen van dien edelman zich bediend hebben van de macht van Heer Hendrik, want in de stadsrekeningen van Middelburg komt een post van uitgaaf voor, wegens zijn verblijf te Biggekerke met zijn volk 2). Vijf jaar later schonk Philips van Borgondië hem ook uitgebreide aanwassen aan het oostelijke gedeelte van Zuid-Beve-land; hij deed die met opoffering van groote kosten bedijken, en den polder, daaruit gevormd, bestempelde hij met den naam van Agger.
In 1444 huwde Hendriks zoon', Wolfert, met Maria,
*) Reigersbergh , Kroniek van Zeeland, bladz. 166. 5) Ermerins , De Heer en van Veere, bladz. 56.
de dochter met Jacobus I van Schotland. Ook dit huwelijk was met groote plechtigheid op het Hof Zandenburgh voltrokken, en Jkhr. Luyck van Schengen, een afstammeling van een van Zeelands oudste, adellijke geslachten, had zijne bruid op de reis van Schotland vergezelschapt. Maria bracht Wolfert een graafschap aan , en voorzeker steeg het aanzien van deze reeds zoo machtige Heeren door dit huwelijk zeer.
Hendrik, ondertusschen ook verheven tot den gravenstand, was in 1445 tevens ridder geworden van het Gulden Ylies J). Ook werd hij te dien tijde benoemd tot Admiraal-generaal van Frankrijk, en ongeacht zijne vele bemoeiingen op staatkundig gebied, hield hij zich bovendien nog met kerkelijke belangen bezig. Hij had zijne dochter Anna uitgehuwelijkt aan Gillis VAn Ar-, nemuiden , die kort voor zijne dood het klooster der Regulieren aldaar liad gevestigd en met vele goederen begiftigd. Arne-muiden leed te dezer tijde echter zoozeer aan grondbraken, dat Hendrik het in 1462. geraden vond, dit klooster te verplaatsen naar Vrouwepolder of Zanddyck buiten s).
Maar steeg het aanzien en het vermogen in de laatste jaren hooger en hooger, toch had men op Zandenburg ook tegenspoed. Op 20 Maart 1465 verliet Maria Sïqarï , de jeugdige gade van Wolfert, deze aarde, nadat zij eenigen tijd te voren den dood van haren eenigen zoon ICarel , die reeds te Leuven op studie lag, had betreurd s). Deze zoon vond in de kapel van Zandenburg, de moeder in de Groote Kerk, door Wolfert 111 gebouwd, een graf. Twee jaar later, namelijk 31 December 1467, stierf ook Johanna van Halewijn , de vrouw van Hendrik, die wegens hare vroomheid en mededeelzaamheid zeer wordt geroemd 106). //Zij had die schamele luyden altijt mildelycken medegedeyltredenen waarom zij inzonderheid zoo bij de armen in aanzien was geweest 107).
Maeia Stuart , de overleden gemalin Van Wolfert , was de eerste vrouw van Zandenburgh wier assclie in de, Groote Kerk eene laatste rustplaats kreeg; ook hare vrome schoonmoeder, Johanna van Halewijn , vond daarin haar graf. De geschiedschrijver, die dit verhaalt, zegt dat deze vrouw rustte in eene schoone tombe voor het heilig Sacramentshuis 2). Dit praalgraf is alzoo waarschijnlijk wel voor de eerste, voor Maeia Stuart, gesticht, zoo niet, dan werd het gebouwd voor Vrouw Johanna, door Hendrik, die bij zijn overlijden daarin ook werd bijgezet.
’t Was deze Heer, die een zeer werkdadig aandeel heeft • gehad in de verwoesting van Dinant door of op last van Philips van Bourgondië. Ook zijn zoon Wolfert had zich in die treurige, aangelegenheid bijzonder onderscheiden, zoodat de Hertog hem vele kostbaarheden uit de daar ter neder geworpen of verbrande Domkerk schonk en hem zelfs benoemde tot ridder. ■ De ontvangen kostbaarheden, bestaande uit onderscheidene vjuweelen” en prachtige kandelaren, schonk Wolfert aan de kerk van Veere , waarover zij tijdens het leven van Beygersbergh nog beschikte.
In 1469 trad Wolfert, Hendrikszoon, voor de tweede maal in het huwelijk met Jonkvrouw Charlotte de Bourbon, dochter van Lodewijk , Graaf van Montpensier, bij welke hij verwekte een zoon Lodewijk, die op jeugdigen leeftijd stierf en drie dochters over welke later nader.
Hendriks roem steeg vooral ten top, toen hij als Admiraal aan de Engelschen en vooral aan den //grooten War wiek” zoo
') Johanna bracht in haar leven het gezegde van den Filosoof Rho-dius in toepassing: Het is niet genoeg, dat wij rijk zijn voor ons zelven,. wij moeten dit ook wezen voor onze kinderen, voor oDze vrienden, voor onze goede bekenden en inzonderheid voov het algemeen.
s) Reygersbergh , Kroniek van Zeeland en anderen. Zie voor wat betreft het Sacramentshuis het vervolg van dit werk.
groot ontzag wist in te boezemen. In de vreeselijke burgeroorlogen der Witte en Roode Roos, hield Bodewijk XI van Frankrijk het met de partij van het Huis van Lancaster en Warwick; Hertog Karel de Stoute daarentegen hing Edtjard IV, uit het Huis van York, aan. Tijdens die hevige twisten over den koningstroon brachten de Engelsohen ons veel nadeel toe. Vele vaartuigen van onze visschersvloot werden door hen genomen en in Engeland als goeden prijs opgebracht En niet alleen hadden de Engelsohen het gemunt op de eenvoudige visschers, ook van de groote vaart op Frankrijk en andere landen, werd menig schip met lading door hen gekaapt. De stoutheid der Engelsohen nam dermate toe, dat velen het niet meer waagden te vertrekken. Handel en visscherij lagen schier stil; doch in 1470 besloot Hertog Karel tot de uitrusting eener vloot, onder bevel van Hendrik van Borsele , als Admiraal en onder leiding van menig adellijk heer , die als kapiteins dienst deden, Onder de laatsten treft men onder anderen ook aan Elouis van Borsele , een natuurlijken zoon van den zoo bekenden Frank ; verder den Heer van Loodijke, Dirk van Poelgeest en Jan van Boschhüyzen 1). Nog in hetzelfde jaar staken de schepen, 38 in getal, van Arnemuiden in zee, doch de Engelsohen het uitzeilen der onzen vernemende, weken af en trachtten in de Seine te loopen, met oogmerk, om met hulp van den Koning van Frankrijk zich daar te versterken. Hendrik zat hen achterna, hen zoekende in hun oogmerk te verijdelen, hetgeen hem volkomen gelukte. Geen uitvlucht meer ziende, zette de vijand zijne schepen bij Normandië op de kust; hij verliet zijne vaartuigen en zocht zich te versterken op het land. Maar ook hier liet de Admiraal hen geenszins met rust, Ook hij ontscheepte zijn volk, leverde den Engelsohen slag en bevocht op hen een volkomen overwinning. Hendrik deed vele van de vijandelijke schepen verbranden , doch tien der grootste bracht hij met //groter eeren ende 107 triumphe” in Zeeland op den 2den van Hooimaand 147 0, juist toen de Hertog te Middelburg was. Weinige dagen later zeilde de Admiraal weder uit, met oogmerk om het terugkeeren der Engelschen te verhinderen, doch men werd door storm beloopen en moest zelf in allerijl zoeken in behouden haven te komen.
Enkele maanden daarna liep de vloot andermaal uit, de kust van Engeland aandoende. Floris van Borsele , hierboven vermeld, ging bij die gelegenheid aan wal, en zich te diep landwaarts in begevende, werd hij omsingeld, waardoor hij niet dan met groote moeite weder zijn schip bereikte. Men richtte op dezen tocht echter niet veel uit; alleen verneemt men, dat de Engelsche vloot, 18 schepen sterk, het destijds gemunt had op onze schepen met zout van Frankrijk komende, doch dat de toeleg, om die te nemen door de onzen werd verijdeld.
In Maart van het volgende jaar, zijnde 1471, koos de Vlootvoogd wederom van Arnemuiden uit, zee, ditmaal met Eduard J.V en veel krijgsvolk aan boord. Het krijgsvolk werd op Engelands bodem ontscheept; het streed dapper in ’t belang van den verdreven vorst, die alsnu op zijne wederpartij zegevierde, doch inzonderheid zijne kroon aan de hulp der Nederlanders te danken had. Hendrik werd nu door Engelands Koning met.de grootste onderscheiding bejegend, en deze schonk hem in 1475 als blijk van erkentelijkheid voor zijn betoonde dapperheid het bij Boxhorn vermelde //heerlycke privilegie 1).”
In 1474 stiohtte Hendrik een kapittel van kanunniken in de Groote Iierk met menige //dotatie” van zijnentwege, en nog in dat zelfde jaar ontving hij Brouwershaven met al de voorrechten daaraan verknocht 107). Hij en zijn zoon Wolfert waren ook tegenwoordig hij de verheffing van Jan de Chimay in den gravenstand, eene gebeurtenis, die volgens sommigen in 1470, volgens anderen in 1474 plaats had. Toen Hertog Kakel voor die plechtigheid te Brugge was, bestond zijn gevolg uit Jan , Graaf van Marle. Anthonie van Bourgondië , Graaf van Steenbergen, Hendrik van Boksele , Graaf van Grandpré in Champagne en Wolfert van Borsele , Graaf van Bouchain in Schotland. Tusschen deze vier heeren, gekleed //met roodbonte” mantels en //bonnettenzooals destijds de graven plegen gekleed te gaan, ging de Chimaï , // ende daerna quam die Iiertoghe met uytgenomen excellentkeyt ende coste-licheyt van precieusen ghewade ende andere cierheden van Goude, Zilver ende costelycke precieuse steenen, dat syn Bonnette scheen vol sterren te staen” x).
Later vernemen wij niets meer van dezen Hendrik ; hij overleed op 15 Maart 1474 , nadat hij plan had beraamd tot het stichten van het stadhuis z). Hij stierf op zijn kasteel Zanden-burgh, waarop zoo menigeen van zijne voorzaten of bloedverwanten zijne dagen had geëindigd. Niet daar echter, maar in de Groote Kerk, in de voor Maria Stuart of voor zijne vrouw Johanna van Halewijn gestichte //schoone tombe,” tegenover het H. Sacramentshuis, vond ook hij zijn graf.
WOLFERT VAN BORSELE. WOLFERT VI.
Hendrik liet bij zijn overlijden na , zijn zoon Wolfert , dien wij reeds uit menige aanhaling nader leerden kennen. Voorts heeft hij gehad Anna van Borsele , die gehuwd is geweest met Gilles van Arnemuiden en onderscheidene bastaarden, onder welke een zoon, Paulus van Borsele, Heer van Laterdale.
Na Hendriks overlijden vindt men van zijn zoon Wolfert niet veel vermeld. Maar zoowel Wolfert , als menig ander edelman, waren in 1475 hun Landvorst toegesneld, om hulp te verleenen in het langdurige beleg van Nuyts. Ook zat hij in drukte, wegens liet bouwen van het prachtige Raadhuis , waarvan zijn vroeg gestorven zoon Bodewijk nog den eersten steen had gelegd. A.an den voorgevel van dezen bouw liet hij , in den smaak van het schoone Stadhuis van Middelburg, de beeltenissen plaatsen zijner ouders, Hendrik van Borsele en Johanna van Halewijn ; ook die van hem en zijne tweede vrouw Ohaulotte de Bourbon werden aangebracht, terwijl later daarbij nog zijn gevoegd de beeltenissen van Philips van Bourgondië , van diens vrouw ;A.nna van Borsele en van hun zoon Adole van Bourgondië x). Hendrik heet daar Hendrik IV, en Woleert , de laatste telg uit zijn geslacht, W OLFERT VI, hetgeen in overeenstemming is met onze opvolging der Heeren van Veere. Voorts verneemt men, dat Wolpert in 1478 door Maximiliaan werd aangesteld tot Stadhouder van Holland, Zeeland en Vriesland, en dat in datzelfde jaar zijne gade, vrouw Charlotte de Bourbon , overleed en in de kapel van het bekende kasteel Zandenburgh begraven werd.
Eene gewichtige handeling van dezen Heer van Veere mogen wij hier niet onvermeld laten, ’t Is die van den aankoop der steden Vlissingen , Westkapelle en Domburg met aanhoo-righeden. De brief, waarbij Maria van Bourgondië deze heerlijkheden aan Wolfert overdroeg , was gegeven te Den-dermon.de den .1 Mei 1477 en de som voor de overdracht betaald, bedroeg 17000 kronen van 48 grooten het stuk, daaronder begrepen de 12000 kronen , welke den 25 Maart 1453 reeds waren //opgeschoten” 2).
In' 1480 legde Woleert VI zijne betrekking van Stadhouder neder, wijl hij //een te goedertierend en zachtmoedigh” man was , om de lasten aan dat ambt verbonden, langer te tor-schen s); en in hetzelfde jaar, waarin hij van zijne hooge
*) Adoi.f van Bourgondië overleed 7 December 1540. J) Boxhorn op Reygersbergh , 2e deel, blz. 287.
ld. ibid.
betrekking afstand deed , viel hij bij Maximiliaan in ongenade , wijl men den Landsheer had diets gemaakt, als zou hij het krijgsvolk in Veere tot beteugeling der Hoeksche en Kabeljauwsche partijschap gelegd, hebben verslagen. Schoon Wolkert aan het hem te laste gelegde volstrekt geen schuld had, had hij met zijne drie dochters en zijne voornaamste kostbaarheden Zandenburgh toch verlaten en zich begeven naar Gent; het beheer zijner goederen en de zorg voor // syne veste” had hij overgedragen op zijn bastaardbroeder Paulus van Borssele , die destijds baljuw was. Maximiliaan kwam zelf over, om van den stand van zaken kennis te nemen. Binnen Veere komende, werden hem de sleutels der stad overhandigd door lieer Paulus , die hem , vergezeld van de burgemeesters en de schepenen, was tegemoet gegaan. Daarna zette de stoet zich in beweging naar het Stadhuis, waarin de Vorst de Wet veranderde en de gemeente deed zweren hem getrouw te zijn, na afloop van welke plechtigheid de Landsheer zich begaf naar zijne herberg n De Gouden Molen” op de Markt, om daarin met zijn Baad nader onderzoek te doen naar de oorzaken van het plaats gehad hebbende oproer. Des volgende daags vergaderde Maximiliaan met den nieuwen Magistraat op het Stadhuis , waar hij heer Pa ulüs de sleutels der stad weder overhandigde met verzoek //de veste” te bewaren , zooals diens broeder Woleert bevolen had. De Heer van Veere keerde daarna terug, en leefde, zicli terugtrekkende uit het gewoel der wereld , in vrede op zijn burcht J).
Omtrent dezen tijd huwde zijne dochter Marqriete met Walraven van Brederode, doch deze Jonker schijnt bij het aanknoopen ’ der liefdesbetrekkingen minder kiescli te hebben gehandeld; de kroniekschrijver deelt ons althans mede, dat bij Margriete verkreeg met //subtylheden en behendigheden ' 2).
>) Velen hielden Wolkërt voor schuldig aan hel oproer, waartoe mi n meende grond te hebben, wijl hij was gevlucht.
2) Reygershergh, Kroniek van Zeeland.
Heer Wolfert stierf op 29 April 1486 te Gent, nalatende Anna, Mab.gr.iete en Maria '). Ook hij werd in de slotkapel van Zandenburgh met groote //solemniteyt ende droef-heydt” bij zijne laatste vrouw , Oharlotte de Bourbon , begraven. Hij was Heer geweest van Veere, yan den Agger, van Domburg, Westkapelle, Vlissingen, Brouwershaven enz.
Reeds twee jaar na Wolfert’s verscheiden , huwde zijne oudste dochter, Jonkvrouw Anna , met Philips van Bourgondië , zoon van Anthonie , van den zoogenaamden grooten bastaard van Bourgondië. Deze werd nu Heer van Veere, in hetwelk zijne huldiging plaats had. Maar Philips van Bourgondië overleed reeds 4 Juli 1498, waarna zijne gade in 1508 voor de tweede maal in het huwelijk trad met Bodewijk van Montfoort , doch ook dezen kwam zij reeds in 1505 te verliezen. Anna , die niet meer hertrouwde, verliet deze wereld op 8 December 1518, zeer geroemd wegens hare wheusheyt ende wijsheyt,” ook door Erasmus. Zij was de laatste uit haar geslacht, die begraven werd op het aloude Zandenburgh, dat tijdens haar leven met vele zeldzame kostbaarheden en oude bescheiden, schier geheel door brand werd vernield
.
Ook van deze grooten bleef niets bestaan. Zelfs naar hunne namen moet niet zelden gezocht. Hun kasteel is sinds lang verdwenen, en hunne graven in de slotkapel bleven niet eens voor het nageslacht bewaard. Het vee graast over hun stof; de vreemdeling weet in het thans zoo eenzame weiland ter nauwernood de plek, waar zij eenmaal aan de aarde werden toevertrouwd, aan te wijzen. De Groote Kerk, door óen hunner zelfs voor de toekomstige eeuwen gebouwd, spiegelt alleen in haar uiterlijken vorm nog eenigermate de voormalige groot-
') Reygersbergh , Kroniek van Zeeland. Wolfert had veel geleden onder de valsche beschuldiging van deel te hebben gehad aan het hierboven bedoelde oproer. Het is ook lichter iemand te omstellen, dan een ontstelde weder tot rust te brengen. Seneca.
3) De brand had plaats in 1505 op Zondagmorgen, Half Vosten, onder de prediking.
heid af; al het inwendige daarvan is evenwel sinds lang gewijzigd en voor altoos aan zijne bestemming onttrokken. Zelfs het in die kerk gestichte praalgraf, waarin een jeugdige Maria Stuart , een dapper zeeheld, al? heer Hendrik en eene vrome Johannavan Halewijn, kun doodslaap hebben doorgesluimerd, bleef niet gespaard voor de nazaten van het volk, waardoor het was gewrocht.
Gelogd
webmaster
Administrator
Full Member
Berichten: 171
Geslacht:
local historian
-Locatie: Willem van Beierenstraat
Re: Geslacht van Borssele (en de daarna volgende ) HOL1
«
Reactie #2 Gepost op:
augustus 05, 2017, 03:39:21 pm »
NICOLAAS VAN BORSELE VAjV VEËRJB.
Wij keeren terug en wel tot Nicolaas van Borsele , tot den zoon van Wolfert I. De geschiedenis van diens nalaten zal ons doen zien, hoe het grootste gedeelte hunner goederen in het vorstelijke geslacht van Oranje is overgegaanen hoe die eigendommen tegenwoordig als Kroondomein staan bekend.
Nicolaas van Borsele, de broeder van Wolfert II, was hoofdzakelijk in Walcheren gegoed, daar het gansche grondbezit van zijn vader na het overlijden van zijn oudsten broeder, Hendrik Wisse, gekomen is op hem en zijne broeders Wol-fert en Eloris. Tot op den dood van den laatste vinden wij voor elk een derde dier eigendommen geboekt; daarna kwam daarin verandering; de grondeigendom van wijlen Wolfert I werd eindelijk verheven op Nicolaas, en op den hoofderfgenaam van den in 1317 overleden Wolfert II 1).
Wat den omvang hunner ambachten betreft, deze is na te gaan uit hetgeen wij voor den eigendom van Heer W^olfert 1 hebben vermeld 2). Maar, schoon aanzienlijk in Walcheren gegoed, Nicolaas schijnt ook spoedig heerlijke rechten verkregen te hebben in Sint-Maartensdijk. Hij staat daar wel niet als ambachtsheer bekend, doch dit moet worden toegeschreven aan de omstandigheid, dat in den aan vang der 14e
') Rekening der Grafelijkheid van 1354. “) Zie bladzijde 146 van dit werk.
m
eeuw en eenigen tijd daarna, dit ambacht alsnog toebehoorde aan liet geslacht der "Van Overbordenes. Eén van deze , Gebost van Overbordene Janszoon , die gehuwd was met Vee Machtilda , werd in 1310 door Graaf Willem met de heerlijkheid van Sint-Maartensdijk verleid. In den verheffings-brief, gegeven op Maandag na Palm-Zondag te Zierikzee, noemt de Graaf dezen Geront zelfs zijn getrouwen man, die in zijn vaders //dienst menighe smart en swarenisse" geleden heeft J).
Als kinderen van Geront van Overbordene , komen in 1322 voor, Jacob, Pieter en Jan, doch of nu de eerstgenoemde overleden is, dan wel of hij zich -elders heeft nedergezet, is ons niet gebleken; maar in 1339 komt reeds Pieter van Overbordene als ambachtsheer van Sint-Maartensdijk voor. De heerlijkheid bestond alstoen uit de polders Oudeland en Middelland, gezamenlijk volgens de boeken der rentmeesters 1725'Gemeten groot. De Noord, een nieuwe polder, werd destijds nog niet als een onderdeel van het ambacht aange-meTkt, en van de opgegeven gemetsgetallen in de beide eerstgenoemde dijkages wordt reeds 125 Gemeten eigendom als toehehoorende aan den Abt van Middelburg, vermeld.
Heer Pieters’ oudste zoon, weder Geront van Overbordene , werd in 1341 op jeugdigen leeftijd door Floris en Doedijn van Borsele , zonen van Raas van Borsele , te Scherpenisse verslagen. Heer Pieter met zijn zoon Geront, Hendrik Kensen en Willem Dirksz. van Sint-Maartensdijk gekomen, om //ter vierscare” van Westkerke te verschijnen, viel te // Scarpenesse ” in handen zijner vijanden. Hij zelf verkreeg weldra zijne vrijheid, maar met de drie jonge lieden liep het treurig af; zij werden door de Van Borsele’s en hun aanhang gebonden, en geboeid in hunne gevangenis omgebracht.
De oorzaak van deze euveldaad lag in eene veete tusschen Pieter van Overbordene en Nicolaas van Steeland, een
) Oud-Archief van de provincie Zeeland.
bloedverwant der Van Borsele’s j). Beide partijen, bijgestaan door de hunnen , waren zelfs met elkander slaags geweest; in den strijd was Baas van Steeland gedood, het land van diens oom, Nicolaas van Steeland, onbruikbaar gemaakt, en Hendrik van der Kreke , een jong edelman van Zuid-Beveland, in de vunzige kelders van het slot van Sint-Maar-tensdijk gevangen gehouden. Ook hadden de Van Overbor-dene’s Nicolaas van Steeland een //roden henxte” ontnomen, doch deze vos was spoedig weder in bezit geraakt van zijn eigenaar.
’t Is wel opmerkelijk, de hofstede achter het dorp Scher-penisse, voorheen van een zonderlingen vorm, heet bij het volk nog immer ’s Heer Pieters gevangenis; die op weinige schreden daarvan verwijderd, noemt men ten huidigen dage nog //De Knevelkeet,” en de andere, insgelijks in de onmiddellijke omgeving is //De Vossenhove.” Hier heeft men dus hoogstwaarschijnlijk de plaats, waar de aan de Van Steelands ontnomen , doch later teruggegeven //Vos” eenigen tijd is gestald of bewaard geweest; daar de keet, waarin de drie jonge lieden zijn gekneveld of geboeid, en ginds de woning, waarin die zelfde jonge lieden en aanvankelijk ook heer Pieter, hebben gevangen' gezeten. Nog heden herinneren de namen dier hofsteden ons alzoo aan die treurige gebeurtenis. En hoeveel geslachten gingen ondertusschen niet voorbij ? Maar sinds eeuwen wist men het niet meer, waarop die namen doelden. Er verschenen geslachten op geslachten, die wel de benamingen , niet meer de herinneringen daaraan verbonden , bewaarden.
Zwaar werden die euveldaden gestraft. Pieter van Over-bordene en de zijnen moesten, ingevolge ’s Graven uitspraak van 23 Juli 1342, de veroorzaakte schade vergoeden tot een bedrag als door Wolpert van Boesele , Nicolaas Kervincx van Beymerswale en Bollaerd Bollaerdszoon zou worden
‘) De iClaas van Steelandpolder voert nog altijd den naam naar een zijner eerste bezitters oi bedijkers.
bepaald; maar voor de ombrenging van Raas va n Steeland , voor den tevens verslagen Goeten en Hugho Metst erszoon , en voor de beleediging Hendrik van der Kreke aangedaan, eiselite de Graaf een zoen van 200 £ zwarte of Tournooiseh, terwijl '/de smerte” aan de Grafelijkbeid met 1600 dergelijke ponden moest worden vergoed 1). Heer Pieter moest, alvorens hij Middelburg verliet, voor laatstgenoemd bedrag door tus-sohenkomst van schepenen te Zierikzee de vereischte borgstelling verstrekken.
Maar inzonderheid ook de Van Boesele’s werden tot zware boeten veroordeeld. Voor den doodslag, begaan op de drie jonge lieden in den tijd van vrede, voor het leed jonkvrouw Machtildb, Geronts Janszoons weduwe berokkend, en voor het gevecht en //de naehtsaeten” voor heer //Pieters huys” te Sint-Maartensdijk, moest niet minder dan £ 6000 Tournooiseh worden opgebracht, onder borgstelling door tusschenlcomst van schepenen van Middelburg. Dan, behalve deze waarlijk zware geldboeten werden Doedyn van Borsele, Wisse uit den Poele en enkele anderen, nog balling verklaard; //sy moesten,” dus spreekt de Graaf, //het lant ruymen ende niet weder daerin //comen, het en si bi onsen wille op hair lyff ende goed, over-//mids dat si die luden vingen ende in der vanghenisse doet //sloeghen 108).”
Zie daar eene enkele veroordeeling tot een bedrag van £ 6000 Zwarte Tournooiseh of tot 15,750 gulden van onze munt, eene som die in waarde gelijk staat met bijna / 100,000 in onze dagen en bovendien voor altijd het land ontzegd!
Het is opmerkelijk dat de goederen van het geslacht der Van Oveebordenes spoedig daarna zijn overgegaan in handen der Van Boesele’s; slechts enkele jaren later treft men èn 109 110 hun kasteel, èn hun Ambacht als bezittingen van dezen aan Stellig is heer Pieter van Overbordene niet bijzonder gegoed geweest, want reeds in 1327 verkocht hij tienden aan den Abt van Middelburg, waarvoor hij ten bewijze van niet te zijn belast, al zijne overige goederen, zoo //roerende als onroerende” moest verbinden. Zijne mindere gegoedheid blijkt ook daaruit, dat hij in 1342 ruim £ 602 zwarte schuldig bleef op de boete, waartoe hij was veroordeeld, tengevolge waarvan de Graaf zijne borgen opriep, om voor dit restant in gijzeling te komen 3). Twee jaar later kocht hij weliswaar van Nicolaas van Oats eenig ambacht met ambachtsgevolg voor £ 3 Vis., doch van de koopsom kon maar de helft of £ 24 zwarte worden afgedaan; het overige bleef hij den rentmeester schuldig 2). In 1348 droeg hij weder tienden over aan den Abt, misschien wel tot voldoening van het schuldig geblevene in de hierboven vermelde boete 3).
.Pieter van Overbordene liet bij zijn verscheiden nog drie andere zonen na, namelijk Pietee, Nicolaas en Jan 4), maar ook dezen beleefden geene voorspoedige dagen. Zij moesten een gedeelte hunner eigendommen bij den Abt te gelde maken en eindelijk kwamen zij geheel hunne voorvaderlijke erfgoederen te verliezen, zonder wij vernemen om welke gewichtige redenen hun dit ongeluk overkomen is.
Van Nicolaas van Borsele, den zoon van Wolfert I, vernemen wij weinig. Hij liet bij zijn overlijden in 1357 vier zonen na, namelijk Wolfert, Ploris, Pranic en Gerard. Hij had vermoedelijk ook eene doohter Clarisse geheeten, die gehuwd is geweest met Jan van Botland. Olarisse overleed in 1390 en wordt genoemd de zuster van heer Ploris van Borsele van St. Maartensdijk. Zij en haar man vonden 111 108 112 een graf in de Kerk van Westkerke bij Scherpenissc '). Nico-laas’ zoon, insgelijks Nicolaas geheeten, was reeds in 1353 ten grave gedaald. Gehard, zijn jongste zoon, werd in 1353 door Graaf Willem belast met het toezicht op de duinen van Walcheren. Deze wordt in den lastbrief uitdrukkelijk «Clays-sone” genoemd. In 1356 ontving hij ook aanstelling tot dijkgraaf van de voistside” van Walcheren, wan de poerte van Mid-delburgh op die noerdside van der Haven oistwaert 2),” en in December van het volgende jaar verklaarde hij aan den Abt van Middelburg, beer Joha,nnis van der Goes , schuldig te wezen een bedrag van anderhalf honderd gouden Brugsche schilden, die hij beloofde te zullen geven op vermaan, onder voorwaarde, dat hij bij nalatigheid, zou komen in eene herberg te Middelburg door den geestelijke aan te wijzen, en waaruit hij zich niet zou verwijderen vóór dat de schuld zou zijn afbetaald
.
FLORIS VAN BORSELE HEEE VAN SINT-MAAR-TENSDIJK. ANNO 1354—1368.
Floiiis , de tweede zoon van Nicolaas van .Borsele , werd in 1354 eigenaar van een groot gedeelte der goederen van Sint-Maartensdijk, die tegenwoordig onder den naam van Kroon-Domein staan bekend. Zijn verleidbrief, waarin hij heet Floris van Boesele Oz. werd reeds in genoemd jaar door graaf Willem V bevestigd. Tn 1357 kreeg hij vrijheid van tol voor //syne bewoners van Haestinghe” en in 1367 werden hem belangrijke bezittingen toegedacht door zijne rijke nicht Machteld, Vrouwe van Voorne 4).
Floris van Borsele was een vermogend edelman. Hij komt reeds in 1356 als getuige voor, onder den naam van Floris van Borsele, Nicolaaszoon, bij den getroffen zoen tusschen Willem van Beieren, Graaf van Holland, en Jan 113 114 van Akkel , Bisschop van Utrecht 1). Hij was het ook onder wiens oog Hertog Albkecht het zegel van zijn krankzinnigen broeder Willem verbrak.
Bij deze zaak betreffende het verbreken van het Grafelijke zegel ons eenige oogenblikken ophoudende, kunnen wij mede-deelen, dat, toen Graaf Willems ongesteldheid een //ruwaard” noodzakelijk maakte, de edelen, die vroeger Makgaketha’s zijde hadden gehouden, als zoodanig zijn jongeren broeder Albkecht verlangden. Deze werd tevens gewenscht door Willems gemalin, Vrouw Machteld , en ook velen van Flouis van Boksele's vrienden moesten bekennen, dat hij er waarlijk de naaste toe was. Velen van Willems vroegere omgeving en inzonderheid ook onze Floris , wilden liever het bewind nog eenigen tijd in handen houden. Hiertoe werden alle pogingen aangewend, tengevolge waarvan zelfs //de oorlog voor Middelburgh” ontstond.
Door de beloften, welke Albkecht nog vóór de aanvaarding der ruwaardij aan de steden had gedaan, had ook de regeering van het destijds zoo machtige Middelburg doen besluiten de poorten voor Albkecht te openen, gansch tegen den zin van Willems zegelbewaarder, den Heer van Sint-Maartensdijk, die tevens was Rentmeester van Zeeland Bewesten Scheld en Slotvoogd van Heusden. Hij, het hoofd eener machtige ridderschap, weigerde de afgifte van Hertog Willems zegel, ontrolde de banier van zijn geslacht en deed, toen Middelburg zijne poorten voor hem sloot, eene poging, om deze met geweld te openen. Er werd een zware strijd gevoerd, en. de Abt van Middelburg, die zich in den twist schijnt te hebben gemengd, vond zelfs door zijn eigen leenman, door den woesten ridder Boudewijn van Brigdamme, daarbij den dood 2).
') F. van Mieris, Groot charterboek van Holland en Zeeland, deel III, folio i.
5) Eigealijk Boudewijn van Bobsele van Brigdamme. Hij was de zoon vaa Jan van Brigdamme,
Berst eenigen tijd na liet voorgevallene, kwam verzoening tusscken hem, den Hertog en Vrouw Machteld tot stand. Floris verbond zich het slot van Hensden over te geven en afstand te doen van alle zijne rechten en aanspraken daarop. Hij zou niets vorderen voor verrichte vertimmering of aangebrachte schutting, en al datgene, wat rechtstreeks tot den burcht behoorde of daarmede in nauwe betrekking stond, zou daarop blijven, tegen vergoeding van 10000 Brusselsehe schilden 115). Froris zou bovendien behouden zijne bedden , zijn harnas en den geheelen inboedel; alleen wanneer iets van de meubelen verlangd werd, zou dit tegen billijke vergoeding worden overgenomen. Graaf Willems zegel, zijne kleinoodiën, zijn harnas , zijne brieven, zijne privilegiën, in één woord , alles wat den zieken Hertog had toebehoord, zou Floris overgeven, tegen bewijs van ontvangst.
Op 25 Januari 1359 beloofde Floris in ’t openbaar zich aan deze overeenkomst te zullen houden en op den 20“ van de daarop volgende maand, deelde ALBREcrvr mede het zegel, de brieven en de overige bescheiden en voorwerpen van zijn ongelukkigen broeder uit handen van heer Floris in tegenwoordigheid van de Gravin Van Henegouwen, van jkr. Jan van Blois en anderen te hebben ontvangen a). Op denzelfden dag, waarop Albrecht deze verklaring gaf, kondigde Floris af, dat het zegel van Willem verbroken was, weshalve daarmede geene stempeling meer kon plaats hebben.
Weinige dagen daarna deed Hertog Albrecht uitspraak in zake de vijandelijkheden tusschen Middelburg en Floris. Floris en »syne helpers” waren gehouden 12000 schilden oorlogskosten op te brengen, een bedrag, waarin elk der zijnen //Gemets-gemetsgewijze” zouden dragen
; maar diegenen van zijne mannen, welke in eenige betrekking waren geweest, vóór zij liet land verlaten hadden, zouden niet meer //in dienst” worden gesteld. Floris verbond zich schriftelijk tot richtige naleving dezer overeenkomst en nam voor zich zelf op nieuw plaats onder ’s Vorsten raden J).
In 1363 stond deze heer Van Borsele aan den Abt van Middelburg eenig land, in Zuid-Beveland gelegen , af; doch kort voor zijn verscheiden ontving hij daarentegen van zijne nicht Machteld van Valkenburgh de zevende //veur” in den lande van //Hoorn” en in den //Rugendyck” 116 117 118). Later verneemt men niets meer van hem. Hij verliet deze wereld in 1368, en kinderloos zijnde, bracht hij zijne uitgebreide leenen aan de Grafelijkheid.
FRANK VAN BORSELE, HEER VAN SINT-MAAR-TENSDIJK. ANNO 1368—1391.
He heerlijkheid, naar welke deze branche der Van Borse-le’s zich voortaan noemde, werd alsnu aangekocht, door Frank van Borsele , man van Eleonoea van Zuylen en broeder van den overleden Floris. Hij werd krachtens koop- en verleid-brief van Hertog Albrbcht van 1368 daarvan bezitter, toen de gemeente nog slechts bestond uit de polders Oudeland, Middelland en Noord.
In den verleidbrief zegt de Landsheer te verkoopen al zulk ambacht van Sint-Maartensdijlc, als door het overlijden van Floris van Borsele en door de verbeurdverklaring der goederen van de kinderen van Pieter van Overbordene hem was aangekomen, in ’t geheel ter grootte van &8£5 Gemeten s). Tot het ambacht werd verder gezegd te behooren de binnendijken , de malerij, de veren en de visscherij, met de vrijheid of ontheffing van tol, zooals aan de inwoners van liet dorpje Haestinglie, in het leven van heer Floris verleend was. Ook verkreeg Frank voor de helft recht in den aanwas, doch moest te zijnen laste nemen het onderhond van den opgeworpen dam over het scheidingsschor noordwaarts van Sint-Maartensdijk x). Het veer hij dien dam zou evenwel verblijven aan Plamer of Palmer, //’s Graven ghesellinnen garsoen,” gedurende diens gansehe leven 119 120), en voor Hans van den Rine, //syn camer-lingh” moest de malerij van het land gedurende diens leven bezwaard blijven met eene jaarrente van 5 £ vis.; na beider overlijden, zouden ook deze //goederen” vervallen aan het ambacht. Ook verkocht Albreoht hem 167 Gemeten land in Noord-Beveland bewesten Waals, een grondeigendom, die ook Floris van Bobsele , zijn broeder , had toebehoord s). De Hertog verklaart, dat heer Frank deze goederen //vol ende al betaelt heeft” aan Rengher Willemansz. den rentmeester; doch men vindt niet vermeld , hoeveel de koopsom van het ambacht bedragen heeft 121 122).
Frank van Bobsele was er even op bedacht, zijne aard-sche bezittingen te vermeerderen, als wijlen zijn broeder. Reeds in 1369 ontving hij //octrooi” tot bedijking der //Stroick,” een gors, dat het Uiterste-Nïeuwland heeft opgeleverd, doch hetwelk vóór de beversching jaren achtereen aan Nicola as van der Vate.is verpacht geweest, en dat tendeele ook is gebruikt voor vervening 6). Maar niet uitsluitend door aankoop van op- of aanwassen breidde hij zijne uitgestrekte goederen uit; ook hij had het voorrecht menige vruchtbare strook gronds en vele tiendrechten daaraan te kunnen toevoegen, door de milddadigheid zijner nicht Mackteld , Vrouwe van Voorne.
Tot opheldering der schenkingen van vrouw Machteld aan deze Van Borsele’s merken wij op, dat, toen Gravin Mak-garetha na den dood haars broeders in deze gewesten was gekomen, zij zich bijzonder mild had betoond in het verleenen van voorrechten en vrijheden. Niet alleen had zij dit op onbekrompen wijze gedaan aan de steden; ook aan invloedrijke particulieren en vooral aan de leden van haar eigen huis had zij gedacht.
Nog te Middelburg zijnde, om als de wettige Landsvrouw erkend te worden, had zij het burggraafschap van Zeeland met de heerlijkheid Voorne geschonken aan haar zoon Otxo, en dat niettegenstaande de wettige erfgenamen of bezitters daarvan alstocn nog leefden. Het schijnt Mak.gab.etha echter gemakkelijker te zijn gevallen een giftbrief uit te reiken, dan het daarin omschrevene te doen volgen, want Dirk van Montjoei en Machteld bleven in 't bezit daarvan 1). Gestoord over die willekeurige handelwijze van Margaeetha was Dirk opge-treden voor de belangen van den Engelsclien Koning Eduard , tegenover haar, en het was Machteld, zijne vrouw, die den jongen Graaf Willem V een zoo belangrijken onderstand had verstrekt voor den tegen zijne moeder gevoerden scheepsstrijd op de Maas, in welken bloedigen strijd ook enkele ridders uit den huize Van Borsele van Brigdamme, die zich aan Mar-garetha’s zijde hadden geschaard, waren gesneuveld 123 124 125),
Onder de vele beloften, die den Graaf na het treffen van een vergelijk later werden afgeperst, kwam ook deze voor, dat hij het burggraafschap Zeeland en liet land van Voorne met het kasteel Teylingen, na den dood der bezitters moest opdragen aan zijn broeder Otto. Deze kreeg derhalve andermaal uitzicht daarop, en hoogstwaarschijnlijk moet in die verzochte en beloofde overdracht de oorzaak worden gezocht van de schenkingen der kinderlooze Maohteld aan hare neven te Sint-Maartensdijk. Dat zij daarbij niet aan hare andere bloedverwanten, aan de kinderen der Van Borsele’s van Veere dacht, moet geweten worden aan de omstandigheid, dat deze het steeds gehouden hadden met Margaretha of met de hoeksche partij *).
Zooals wij zeiden, ontving Frank vergunning tot inpoldering der gorzen noordwaarts van Sint-Maartensdijk, die onder den naam van h De Stroic” stonden bekend 126 127 128). A.an deze bedijking is destijds echter geen gevolg gegeven. De gorzen, grootendeels //uitgemoerd” voor het bereiden van zout, werden eerst later aan de zee onttrokken, en hebben den vruchtbaren Uiterst-Nieuwlandpolder, voorheen bekend onder den naam van den polder van de Waard-Ee, opgeleverd s).
In 1369 schonk zijne nicht Machteld hem het gors //Oist-hoeck” in het land van Voorne, en in 1370 ontving hij en zijn broeder Gehard van haar de tiendrechten van den //Hoorne" en den //Rughendyck,” voor zooverre ook deze hun overleden broeder' Floris hadden toebehoord 129 130). Van Jan van Blois kocht hij in 1374 eenige Gemeten grond in Walcheren en Noord-Beveland, terwijl hij in datzelfde jaar eigenaar werd van het slot van Sint-Maartensdijk, dat voorheen met al zijne donkere bosschen en schoone dreven den Van Overbordene’s , den alouden Heeren van het land, had toebehoord 6).
Deze burcht, rondom in ’t groen verscholen, had sedert langen tijd bestaan, en in ’t begin der 14e eeuw Graaf Willem III, gedurende de ongesteldheid zijns vaders, ten verblijve gestrekt. Menig ander vorstelijk persoon, onder welke Jan van Brabant, en diens gemalin, Jacoba van Beieren, hebben daarop vele dagen doorgebracht; in het laatst der 16e en het begin der 17e eeuw , hielden Mabia van Nassau en haar echtgenoot , de Graaf van Hohenlo, daarop maanden achtereen hun verblijf. In ’t begin van onze eeuw heeft men ook dien merk-waardigen bouw gesloopt. Al de bosschen en lanen werden geveld; niets dan de naam en de naakte grondslag daarvan bleven voor de nakomelingschap bewaard.
Frank vaij Borsele ontving //het Huys” in erfleen, krachtens den giftbrief van Hertog Albrecht van 21 Mei 1374*. Het stuk was geschreven in //’s Hertogen tente voor Gildenburch'’ en hield in, dat het //steenenhuys” na Frank’s dood zou komen aan zijne wettige zonen of dochters en bij ontstentenis vun deze, aan zijn neef Nicolaas van Borsele, Albrechts-zoon.
Frank was een vermogend ridder. Niet alleen in Sint-Maartensdijk , ook in Voorne en in Zuid-Beveland lagen van hem uitgebreide bezittingen. Maar hoe kort is dikwijls de tijd van ons bestaan hier beneden! Yroegere en latere geslachten hebben eene gebeurtenis aanschouwd, met de plaatsgrijpende volkomen gelijk te stellen: ook Frank ging den weg van //alle vleesch.” Wanneer hij overleden is, is niet gebleken; uit historische bescheiden is echter na te gaan, dat zijn sterfjaar moet gelegen zijn tusschen 1891 en 1395, en dat, zoo voor hem, als voor zijn broeder Floris , jaarlijks op Sint-Thomas-avond een jaargetijde werd gevierd met uitdeeling van tarwebrood aan de armen.
De Preeltkerk doorgaande, vraagt men zich af, waar ergens toch deze vermogende heeren, Floris en Frank , begraven zijn. Men ziet en zoekt, maar te vergeefs, ’t Is ook geenszins zeker, dat hunne lijken in de Kerk zijn neergezet: ook hunne sloten of die hunner vaderen hadden kapellen, waarin hunne stoffelijke overblijfselen konden geborgen worden. Maar als zooveel, zijn ook deze huizingen verdwenen; geen spoor van hunne laatste rustplaats doet zich voor, en de uitdeelin-gen te hunner gedachtenis hebben sinds lang opgehouden; niet wijl er zich geene armen meer aanmeldden, maar omdat een samenloop van omstandigheden de verdere vervulling hunner uitgesproken wenschen ganschelijk heeft verijdeld.
FLORIS VAN BORSSELE, 3° HEER VAN SINT-MAARTENSD1JK. ANNO 1391—1422.
«
Frank van Borsele , gehuwd met Eleonoua van Zuylen , liet bij zijn overlijden twee wettige zonen na, namelijk Flouis en Dirk., benevens drie of meer bastaarden, van welke Jan, Jacob en Flouis, die in Nooxd-Beveland waren gegoed, bet meest genoemd worden.
Jan van Borsele , in 1395 benoemd tot Baljuw van Middelburg, werd in 1403 aangesteld tot dijkgraaf van het Wel-ambaehtsderdedeel in Noord-Beveland a), terwijl Floris , de bastaard, aanstelling ontving tot dijkgraaf van het westelijke en oostelijke derde deel van Noord-Beveland 131 132 133 134). Deze Floris schijnt weinig voor 1444 te zijn overleden, daar zijne weduwe, Maria Willem Janszoonsdochter , in dat jaar poorteres werd van Middelburg
.
Dirk van Borsele , in de geschiedenis of oude herkomsten meestal bekend onder den naam van Dirk van Solen . werd in 1403 rentmeester van Zeeland Bewesten Scheld , eene betrekking, waarin hij ook een jaar is werkzaam geweest voor Zeeland Beoosten Scheld. Zijne benoeming had plaats op 14 September en in den daarop volgenden winter werd zijne vrouw, eene dochter van den heer Van JjINtheren, afgehaald. In de stadsrekening van Middelburg toch lezen wij, dat men op 13 December van stadswege met //een baerdse ende cogghe voer naer Berghen op Zoomom de vronw van //heer Dierick van
Zuylen binnen Middelburgh te brengen,” op welke reis ook //de stadspypers” en de //trompetters” mede voeren. Op den 16 dier maand had Dirk de Wethouderschap //ghebeden” ter feest te komen, een verzoek, waaraan men gevolg gaf, en het stadsbestuur vereerde hem bij die gelegenheid een verguld zilveren pot met //ses gobeletten.” Lang is hij in zijne betrekking als rentmeester niet werkzaam geweest, want uit enkele korte aanteekeningen verneemt men dat hij reeds in 1408 overleed. .
Flortr van Borsele , de oudste der wettige zonen van Frank , volgde zijn vader in al diens heerlijkheden op. Hij was gehuwd met Of.de van Beugen. eene vrouw, die in geen geringe mate bijdroeg tot uitbreiding van zijn vermogen , dat reeds aanzienlijk was.
Hoogstwaarschijnlijk is heer Florïs terstond bij zijn vaders dood met het ambacht beleend: hij komt althans als Heer van Sint-Maartensdijk voor in 1395. toen hij den lijftocht zijner vrouw verzekerde ]). Hij werd later in zijne leenen bevestigd door Jan van Brabant, krachtens verleidbrief van 1418 *).
Oede van Bergen , de vrouw van heer Floius , kocht, om het aanzien en het vermogen van haar gemaal te vermeerderen in 1397 vele goederen aan in Malland, in Poortvliet en in den Zoutepolder onder Soherpenisse; zij alle waren afkomstig van den in ongenade gevallen ridder en rentmeester Bruynsteyn van Herweynen , Heer van Stavenisse , die wegens beganen manslag uit zijne bediening was ontzet en gebannen met verbeurdverklaring zijner goederen. Florïs was reeds in 1395 aangesteld tot Baljuw vau Keunemerland en Friesland; ook was hij schout van Alkmaar en in 1396 volgde zijne benoeming tot Baljuw van Poortvliet
.
Floris kreeg in 1399 het overzetveer tnssohen Soherpenisse 135 136 137 en Sint-Maartensdijk, wijl Plamer , die het voorheen bezeten had, toen overleden was *). Het was het veer tussclien Scher-penisse en den Veerhoek in het Ondeland van Sint-JVI aartcns-dijk in de strekking van den tegenwoordigen Veerweg en hetwelk Hertog Albrecht in der tijd bij de overdracht van het ambacht aan Prank zich had voorbehouden, ten behoeve van //syn ghesellinnenzoon” s). Steeds op vermeerdering zijner goederen bedacht, kocht hij in 1400 eenige tiendrechten in Scherpenisse en in Malland aan, en slechts enkele maanden later, zien wij hem eigenaar worden van 42 gemeten ambacht in eerstgenoemde gemeente s). Inzonderheid op Scherpenisse schijnt zijn oog te zijn gevestigd geweest, want dit ambacht werd eindelijk in zijn geheel door hem aangekocht, blijkens brief van graaf Willem VI van 29 November 1406 , nadat slechts enkele dagen te voren zijne //commissie” als Baljuw van Poortvliet door den nieuwen Landsheer was bekrachtigd 4).
Zeer werden Ploris bezittingen vermeerderd door den dood zijns broeders. Dirk van Borsele liet hem onder anderen ook de heerlijkheid'van Schoot na, en in 1411 kocht hij al diens nagelaten leengoederen in Walcheren, die reeds waren verleid op Bodewijk , een natuurlijken zoon van Willem VI, doch die op nadrukkelijk verlangen zijns vaders daarvan afstand had gedaan in ruil voor de heerlijkheden van Oud- en Nieuw-Vlissingen.
Bij de ontvangst der goederen van zijn overleden broeder Dirk, was Ploris ook op iets anders, dan op loutere vermeerdering zijner aardsche schatten bedacht. Hij vermaakte eene in zijn bezit gekomen jaarrente van £ 50 Zwarte, ten laste van het geschot van Poortvliet, aan de Kerk van Sint- 138 139
Maartensdijk, tot voorziening in het onderhoud van het Kapittel van Kanunniken, aan welk geestelijk college de rentmeester gehouden was haar voortaan uit te reiken
. Deze rente had Hertog Albrecht op 14 April 1390, te Reymerswale zijnde, geschonken aan Philips , bastaard van Everinge, doch deze had haar bij akte van 10 Maart 1391 verkocht aan Frank, den vader van Floris van Borsele 140 141 142 143).
En alsof zijn vermogen nog niet genoegzaam was uitgedijd, kocht Floris in 1-1-13 weder 83 Gemeten ambacht in Scher-penisse en drie jaar later schonk Willem VI hem alle rechten op Ravensoord, destijds eenc strook onbedijkte grond tusschen de oostelijke kust van Sint-Maartensdijk en de oude Winkel-Ee, in den tegenwoordigen polder van Sint-Annaland. Aan deze schenking was het recht verbonden tot inpoldering van //De Stroick,” een bewijs dat de uitgifte daarvan aan zijn vader in 1369 gedaan, niet tot bedijking had geleid s).
In 1418 benoemde Hertog Jan van Brabant heer Floris tot Ruwaard van Zeeland , nadat hij ’s jaars te voren, klaarblijkelijk met uitzicht op eene andere benoeming, eene huizing te Middelburg had aangekocht. De alsnog verwachte benoeming bleef niet uit. Twee jaar daarna, in 1420, ontving hij aanstelling tot Baljuw van Middelburg, en terwijl de Landsheer bij hem op zijn slot vertoefde, verleende deze hem uitgebreide handvesten en keuren voor de bewoners van //synen dorpe” !t). Ook verklaarde de Graaf bij die gelegenheid zijne leen en in Sint-Maartensdijk en Scherpenisse voor onversterfelijk 6). Doch om op afdoende wijze te doen uitkomen, in welk groot aanzien ook deze Floris van Borsele bij onze Graven stond, zij nog
bericht, dat het verdrag, tusschen vrouw Jacoba en haar oom Jan gesloten, op zijnen burcht werd opgesteld
.
"Verder vindt men vermeld, dat Jan van Rysoorde in 1420, 26 Gemeten zaailand, in Malland en Poortvliet gelegen, aan hem in eigendom o verdroeg 144 145 146 147 148); dat hij in ’t volgende jaar , tegelijk met zijn bastaardbroeder Jacob van Boksele , aanstelling ontving tot Kapitein van Zierikzee met last die stad van vestingen en bolwerken ■ te voorzien
; dat hij met zijn zoon Frank en zijne bloedverwant Philips van Borsele van Cort-gene gemachtigd werd tot beslechting der geschillen met die van Brabant *); doch later verneemt men niets meer nopens hem, en dit is verklaarbaar: Floris stierf in 1422, zijn uitgebreid vermogen nalatende aan zijn eenigen zoon Frank , den zoo bekenden graaf van Oostervant, en aan zijne dochter Ele-onora.
De voor dezen Floris en zijne vrouw gestichte graftombe in den zuid-westelijken hoek van het kleine koor of ter plaatse, waar voorheen het H. Sacraments-altaar werd aangetroffen, is, hoewel in deerlijk verwaarloosden staat, nog immer aanwezig 149). De tombe is voor wat betreft haar bovengedeelte, zeer eenvoudig en laag; zij bestaat uit een op muren rustend hardsteenen dekstuk, op welks schuins afgewerkten en gepolijsten rand men de volgende inscriptiën leest: Sftl ’tjtlEt atlj» gtïl. JtèCCCC^3ï3f op hen hei*tienden hart) in JFehc, boe gtarf f)i\ jflouEn^ ban 90or#fï/ geer ban «éulen cn ban jEaccten^byclï. Sfn ’tjaer on£ ï)tn, op ben 23 baclj ban
<£hjg£tmaent gtauf brouta auctie ban iJSEcggen/ bL-oubie ban Jniïen en „§t. dltèaerten^üyrïï. 25ibt boot be pielen.
In den muur, waartegen de deksteen rust, is een halfcirkelvormige nis gespaard, waarin de fronten van acht gothische kapelletjes in pleisterwerk zijn aangebracht, terwijl op het dekstuk de overblijfselen liggen van een mannelijk beeld, waaraan men nog teekens van een ridderlijk gewaad ontwaart.
In de kapelletjes waren vroeger beeldjes geplaatst, doch deze zijn daaruit van lieverlede verdwenen. In het begin dezer eeuw werd er nog één in ongeschonden staat aangetroffen; de overige waren reeds toen dermate geschonden, dat er niets meer van te maken was.
Ligt het graf van ïnoTUs var* Bonsnnn thans in verwaarloosden staat, vóór de Hervorming was zulks geenszins het geval. Jaarlijks werd alstoen door den rentmeester van het ambacht eene bijdrage tot voorziening in het onderhoud en voor het //daghelycks” branden van //die lampe voer die tombe” uitgekeerd. Ook voor de rust der afgestorven zielen .was gezorgd. Op Sint-Valentynsdag deed men //die jaergetijde voor heer Floeis met uitdeeling van tarwebrood en voor Oedf, van Beugen had de jaardienst plaats op Sint-Bartholomeusdag, bij welke gelegenheid de Kerk eveneens gehouden was brood te verstrekken aan de armen 1).
In 1880 heb ik het inwendige der hierboven omschreven graftombe onderzocht. Daarvoor werd de zware deksteen van zijne plaats geschoven, waarna het ongeschonden metselwerk der aanrazeering, tegelijk met de ronde opening tot toegang zichtbaar werd. ’t Was uit alles te zien, dat de zware deksteen nooit was verlegd geweest; de sponning, waarin hij langs de achterzijde buiten de aanrazeering in het muurwerk sloot, droeg daarvan de onmiskenbaarste blijken, ’t Was ook duidelijk, dat de gleuf voor den deksteen reeds bij de opmetseling van het muurwerk van ’t koor was gemaakt, hetgeen ons doet
vermoeden, dat de tijd der stichting van het graf, moet hebben saamgevallen met dien der aanbouwing van het koor. Nergens waren breuken van gemaakte ingangen te bespeuren, doch het zou ook geene geringe moeite hebben gekost, het onder den deksteen zoo zware metselwerk te verbreken.
Voorzien van een lantaarn liet men zich in den donkeren kelder neder. Deze was ten deele met water bezet, doch liet zich overal voldoende bezichtigen De ruimte deed zich voor als een rechthoek van ongeveer 2,80 M. lengte bij 1,70 M. breedte. De hoogte bedroeg 1,40 M. De muurvlakken waren zindelijk afgevoegd, of zooals men dat in het practische leven uitdrukt, zij waren van binnen schoon gewerkt. Het gewelf maakte daarop uitzondering, waaruit bleek, dat dit er hoogstwaarschijnlijk overgeslagen is, nadat het eerste lijk in de ruimte was nedergezet. Twee der keldermuren stemmen overeen met de muren van het koor, hetgeen ons gevoelen voor een gelijktijdige bouwing van het graf en het koor niet weinig versterkt.
De vloering van den grafkelder bestaat uit steen van de groeven van J'odoigne, dicht tegen elkander gevoegd, doch die thans geen waterdicht werk meer vormt. Zij reikt aan alle zijden tot onder het muurwerk en levert een volmaakt effene oppervlakte op.
Schoon in het metselwerk der rechtstandsmuren geen spoor van daarin bij de bouwing gespaarde openingen te bespeuren viel, bleek toch dat daaraan beschadiging had plaats gehad. In den voormuur was klaarblijkelijk lang na de stiohting een gat geslagen, dat in plaats van met hier vervaardigde baksteen met IJsselvorm en van den buitenkant was dicht gemaakt, ’t. Bewijs lag voor de hand, dat ook de opening van de buitenzijde was gemaakt, maar wanneer en met welk oogmerk, daaromtrent lichtten de ruw verbroken en gebrekkig aangeheelde muren ons niet meer in. Waagden wij eene gissing, dan zouden wij het er voor houden, dat de opening is gemaakt bij het tot stand komen van den grafkelder van den in 1771
overleden drost De Jonge , onmiddellijk tegen het graf van Van Bousele. De ambachtslieden, die naar men verhaalt, ook ’s nachts aan dien nieuwen graf kelder hebben gewerkt, kunnen, door nieuwsgierigheid of hebzucht gedreven, het stevige muurwerk hebben verbroken. Dan, of bij die verbreking ook de looden kisten, welke de overlevering zegt, dat in het graf zijn geplaatst geweest, weggenomen zijn, kan worden vermoed, niet verzekerd l).
In den kelder vond men nevens twee tamelijk gave schedels, eenige andere doelen van geraamten. Houten, ijzeren of andere voorwerpen werden niet aangetrofl'en. Al het gebeente lag in een hoek van den kelder opeen, zoodat het duidelijk was, dat dit in zijne rust moest zijn gestoord.
Ziedaar dan do geringe overblijfselen van naar de wereld met recht genoemde grooten, Ook zij bliezen eenmaal onder hunne bloedverwanten hun laatsten adem uit. Groot was de indruk, die hun verscheiden teweegbracht. Lang hielden de gesprekken onder de dorpelingen over hen aan, en deze werden jaarlijks op hunne sterfdagen verlevendigd. Thans is, evengoed als van den armen daglooner, ook hunne nagedachtenis met hun treurig overschot vergaan. Van hunne lijken toch, met hoeveel zorg aan de aarde toevertrouwd, waren nog slechts de schedels met enkele stukken vermolmd gebeente aanwezig. Van het branden der gewijde kaarsen boven hunne graven was sinds eeuwen geen sprake meer. Een vunzige lucht en eene sombere duisternis heerscht in hunne voormalige kapel, die door latere geslachten, als eene nuttelooze ruimte van de Kerk is afgesloten. De voor hen gevestigde Jaargetijden worden niet meer gevierd; voor de rust der zielen geene afzonderlijke gebeden meer uitgestort. Geen brood wordt ter hunner gedachtenis uitgedeeld en van daar zelfs geen enkele arme, die hen op hun
’) De overlevering zegt, dat de looden kisten arglistiglijk zijn weggenomen. Om zich van de ledigheid van het graf te overtuigen , had het onderzoek plaats.
sterfdagen, gedenkt. Hun vergeten en verstrooid stof rust thans in eene met water bezette afzondering, en op al wat aan hen herinnert, ligt in plaats van den glans van wereldsche grootheid , een niet te verklaren waas van verlatenheid. Arme mensch, wat zou. uw lot zijn, indien er geene toekomst ware, die het geheimzinnig raadsel, leven genaamd , tot oplossing bracht.
FRANK VAN EORSELE, 4° HEER VAN SINT-MAARTENSDIJK, ANNO 14*2—1470.
Zoo zijn dan eindelijk de vele goederen thans onder den naam van Kroon-Domein bekend , in handen gekomen van den in onze geschiedenis zoo bekenden Frank van Boesele , den Graaf van Oostervant. Maar hij was de laatste mannelijke afstammeling van zijn geslacht, wien de bezittingen in de eilanden Tholen en Voorne zouden toebehooren. Wel was hij in 1434 met Vrouw Jacoba gehuwd, maar zijn echt werd ntet met kinderen gezegend.
Fiiank van Bobsele deelde zeer in de bittere gevolgen der partijschappen en twisten, waarin het land ten zijnen tijde alsnog verdeeld was. Zijn kasteel te Zuylen werd door de Stichtschen zelfs ten gronde toe geslecht. Jan van Beieren zegt, dat hem daardoor groote schade, berokkend was, die hij //sijn getrouwen man” schuldig was «te rechten”
. De Lands. heer beloofde zelfs zijn steenen lmijs «binnen twee jaar weder” te zullen opbouwen in denzelfden «trant,” als waarin het bestaan had. Verlangde Frank geene herbouwing, dan zou de Graaf de kosten van vernieuwing laten taxeeren en hem die als vergoeding doen uitreiken.
In 1424 kocht heer Frank liet «Weergors” en het schor, genaamd Oosthoek, beide strooken buitendijksche grond in het
0 F. van Miekis, deel IV, bladz. 628.
land van Voorne ’); nagenoeg tenzelfden dage werd hij eigenaar van de goederen van zijn bastaardoom, Jan vanBoksele, voor 4'000 Beiersche gulden 0).
Tn 1425 treffen wij Krank van Borselé aan als Ruwaard van Holland; hij en de andere ruwaarden van het land keurden het verdrag, dat Jan de Bastaard van Bloxs, met die van Gouda gemaakt had, goed, en weinige dagen later ontving hij aanstelling tot Kapitein van Haarlem, met last die stad te bewaren en de aanhangers van Vrouw Jacoba te vervolgen en straffen 150 151 152 153). In ’t jaar daarna komt hij voor als Kapitein van Zeeland *).
Krank van Borsele huwde in 1434 met de ongelukkige gravin Jacoba van Beieren. De huwelijksvoorwaarden tus-schen hem en zijne gemalin zijn te vinden bij van Mieris, even als de goederen , die hij van Jacoba tot lijftocht ontving. Reeds in het volgende jaar zag hij de huwelijksvoorwaarden door Philips van Bourgondië goedgekeurd.
Krank, gehuwd met Jacoba, ontving weldra aanstelling tot Houtvester, eene betrekking, waarin hij later op nieuw werd bevestigd, en Philips van Bourgondië vergunde hem het voeren van den titel van Graaf van Oostervant, zelfs met bevoegdheid dit te doen, ook ingeval zijne Gemalin vóór hem mocht komen ten grave dalen 154).
Ofschoon Jacoba haren Gemaal reeds met zekeie goederen had begiftigd, voegde zij // als duwarie” daaraan nog toe, het land van Tholen met Schakerloo en Poortvliet °); doch een harer merkwaardigste handelingen ten zijnen opzichte was, dat zij het destijds zoo schoone en vruchtbare Borssele voor andere
haar toegedachte goederen bij Philips van Bourgondtk wist in te ruilen, klaarblijkelijk met geen ander oogmerk, dan om dit aloude familiegoed weder te brengen in het geslacht, waaraan het weleer eeuwen achtereen had toebehoord. Monster, de hoofdplaats van dit aloude leen, was te dien tijde nog wel in ’t bezit van de broeders Ploris en Boudewijn van Borsele , doch toen deze in 1434 beiden kinderloos overleden waren, had Jacoba de heerlijkheid en het geheele eiland aan haar Gemaal vermaakt. Het leen West-Borsele was echter verster-felijk, dat is, het verviel bij zijn verscheiden weder aan de Grafelijkheid. Eerst in 1452 mocht het Prank gelukken voor 4500 //klinkaarts” vergunning te bekomen, om over zijn nieuw verkregen goed vrijelijk te beschikken, evenals over Gortgene, dat hem bij den dood van Philips van Borsele reeds in ,1441 aangekomen was.
Veel genoegelijke dagen sleet Frank met zijne gade niet; aan Jacoba was geen lang leven toebedeeld: zij overleed in 1436 op het slot Teylingen, slechts zes en dertig jaar oud. Hij daarentegen leefde nog langen tijd. Na zijn einde kwamen de familiegoederen in Tholen, Voorne en Zuylen aan zijne zuster Eleonora, die eerst met Gijsbert van Nijen-rode en daarna met Jan van Buren is gehuwd geweest; de andere leenen vervielen aan de Grafelijkheid en zijne bezittingen in Noord-Beveland werden aan Ploris van Borsele , zijn bastaardzoon, toegedacht.
Schoon Frank te Brielle overleed, werd hij volgens Reygersbergh toch te Sint-Maartensdijk bij zijne //voorouders” begraven. Wij merken hierbij op, dat niets van zijne laatste rustplaats te Sint-Maartensdijk wordt aangetroffen en bijzetting van zijn lijk in het graf zijner ouders, heeft stellig nooit plaats gehad 1).
Eenigen tijd vóór zijn dood heeft Frank in de nabijheid
') De afmetingen van den grafkelder lieten aullts niet toe.
van Sint-Maartensdijk het hier zoo bekende //Kapoenhof” gesticht , eenc inrichting, waarin ouden van dagen hunne laatste levensjaren onbekommerd, onder voldoend toezicht, konden slijten. Tot bereiking van dit oogmerk had hij die stichting ruimschoots van middelen voorzien, en zelfs voor de geestelijke belangen der ouden was gezorgd, want nevens de ruime woning stond eene kapel, waarin door priesters in den kerkdienst werd voorzien. En om het Kapoenhof nog meer te bevoor-deelen had Paus Sixtus IV eene bulle gegeven, waarbij voor twee jaar allaat werd verzekerd, een iegelijk die op Sint-Maartensavond daaraan eenige offerande deed 1). Het geheele gebouw stond verscholen in bosch en boomgaard, tot dekking of beschutting en tot gerief van hen, die des werkens en des tobbens moê, daar hunne laatste levensdagen onbekommerd konden slijten.
Schoon sommigen beweren , als zou het Kapoenhof eerst op het einde van Franks leven zijn gesticht, kunnen wij tot wederlegging van dit gevoelen mededeelen, dat in de stadsrekening van Middelburg van 1460 reeds een post staat geboekt van 4 schellingen 6 grooten, een bedrag, dat aan een arm man te dier plaatse werd uitgereikt, //tot behulp,” om in //het Godtshuys van den Graef van Oostervant” te komen; wel een bewijs dat het alstoen moet hebben bestaan 155 156 157).
Heer Frank van Bousele was ook de stichter van het Kart-huizer Klooster bij Delft, bekend onder den naam van het Klooster van den Heiligen Bautholomeus in Jeruzalem s). Een enkel schrijver geeft 1470, de overigen noemen 1430 als stichtingsjaar. Over de eerstgenoemde opgaaf behoeft men zich niet te verwonderen, doch de laatste schijnt de meest waarschijnlijke; Frank overleed in 1470 , en het is een niet onge-
woon verschijnsel, dat oude schrijvers het sterfjaar eons klooster-stichters als dat, waaarin hij de grondslagen van zijn gesticht legde, vermelden.
De heerlijkheid van Sint-Maartensdijk was bij het afsterven van Frank nog gansch verschillend van die van onze dagen. Zij bestond nit de polders Oudeland, Middelland, Noord- en Uiterste-Nieuwland; aan deze zijde, langs de aloude //vaert,” waren nog geene accressen tot stand gekomen. Van Sint-Annaland bestond slechts het weinig omvangrijke Moggershil, dat aan het in 14/19 bedijkte Oud-Kempenshofstede was vastgehecht; de gronden van //Hannin ’t Fosdijck1' lagen nog woest, overal de sporen dragend van geweldige vervening, en bij eenige verheffing van den vloed, bedekten de wateren, door de Oude-Vaart, den Breeden-Vliet en de Winkel-Ee, aangevoerd, zelfs nog de gebroken kaden, eertijds voor die vervening opgewoxpen. l) De zee vloeide tot tegen den Molendijk bij het dorp, tot tegen den oostelijken dijk van het Middelland, en op geringen afstand van de nog nieuwe waterkeering van het Uiterste-Nieuwland stroomden de Winkel-Ee en het Jan Hughe-Gat. Al de polders waren zee-polders; elke bedijking had hare eigene uitwatering en haar eigen beheer. Te zamen vormden zij //Het landt van Sinte Maartensdijck” met den dorpe van //Haestinghedat grooten-deels aan of op den dijk van Sint-Maarten, tegenover den Sint-Adriaansdijk, aan de overzijde van den smallen stroom, was gebouwd. Het dorp, dat zich eenmaal nog tot den rang van //Smalstad” zou verheffen, had reeds //sijn slot met die schone bosschen en singhels,” zijne Kerk met het kortelings aangebouwde Koor, zijn onder ’t groen verscholen Kapoenhof, het toevluchtsoord voor afgesloofde ouden van dagen, zijn Gasten Weeshuis voor zijne arme zieken en ouderloozen, en zijn alom bekende Keethil, de plaats, waarop door zoovelen sinds lang het zout werd gereinigd of bereid. De gemeente had 158
haai eigen baljuw, haar burgemeesters en rechtsprekende schepenen; de Collegiale Kerk bezat haar Kapittel van Kanunniken en beide, dorp en Kerk, verheugden zich in velerlei bezittingen, met welker opbrengsten in de wereldlijke en geestelijke behoeften werd voorzien 1). Met de overliggende gronden had men gemeenschap door middel van overzetveren. Één daarvan werd aangetroffen tegenover Sckerpenisse; een ander lag bepaald tusschen het Uiterste-Nieuwland en Oud-Kempensliof-stede, en een derde, vormde het punt van overtocht naar het Oudeland van Stavenisse.
Ja., heer Fhank heeft zijne gemeente stellig in bloeienden toestand achtergelaten; scheepvaart, handel en nijverheid waren van beteekcuis; de arbeider vond overal voldoende werk; handenarbeid, o]) geenerlei gebied door de machine verdrongen, Werd nog overal gevraagd, en acht jaar na zijn heengaan van deze wereld, in 1478 , drukte Pieter Werrecoren er reeds zijn eerste werk : jfpefell troeft.” 159 160)
Het oude familiegoed kwam bij verïeidbrief van Kabel den Stoute van 1472 aan Eleonora van Borsele, die zooals reeds is opgemerkt, voor de tweede maal gehuwd was met Jan van Buren. Slechts in ééne dochter, .Elizabeth genaamd, mocht dit ouderpaar zich verheugen. Waren zij alzoo rijk in goed, in kinderen waren zij dit voorzeker niet. Maar Elizabeth , de erfdochter, huwde met Gerard van Cuylen-buiigh en uit dezen echt zijn voortgekomen Jasper van Ouy-lenburgk , die in Februari 147 0 te Brugge op het Prinsenhof trouwde met jonkvrouw Janna, de dochter van den bastaard A.NTHONIE van Bouugondië , en Maria van Ouylenburgh,
die in 1476 de vrouw werd van Erederik van Egmond, Willemszoon, Graaf van Buren en Heer van IJsselstein.
Gelogd
webmaster
Administrator
Full Member
Berichten: 171
Geslacht:
local historian
-Locatie: Willem van Beierenstraat
Re: Geslacht van Borssele (en de daarna volgende ) HOL1
«
Reactie #3 Gepost op:
augustus 05, 2017, 03:39:38 pm »
FREDERIK "VAN EGMOND, 5° HEER VAN SINT MAARTENSDIJK 1484—1501.
Jasper van Cuylenburgh werd nog tijdens het leven van Ekank van Borsele verleid met de heerlijkheid van West-Borsele; Erederik van Egmond ontving in 1484 van Eleo-nora van Borsele Sint-Maartensdijk. Jasper schijnt naar het bezit van Sint-Maartensdijk eveneens te hebben verlangd; beide zwagers leefden met eilander in twist over deze heerlijkheid. Hunne aanspraken daarop werden zelfs voor den Hove van Holland en Zeeland bepleit; doch vóór er uitspraak gevallen was, wist Erederik in 1489 op behendige wijze zich in ’t bezit te stellen van de plaats, en latex schijnt men in de zaak te hebben berust.
Van dezen ambachtsheer is weinig bekend. Hij overleed in 1501.
ELORIS VAN EGMOND, 6» HEER VAN SINT MAARTENSDIJK. ANNO 1501—1539.
Uit het huwelijk van Erederik' van Egmond met Maria van Ouylenbdrgh werd geboren Eloris van Egmond , die ook voorkomt als Jonker van IJsselstein en Wimmer van Egmond, die ongehuwd overleed, ’t Was deze Eloris van Egmond, Graaf van Buren, die krachtens een akkoord met zijn vader aangegaan, in 1501 met het ambacht werd beleend, en die in 1518 de gemeenten van Sint-Maartensdijk en Scherpe-nisse van uitgebreide keuren' voorzag. In 1523 verleende hij //octrooi” tot afsluiting en inpoldering van den Breeden-Vliet, een stroom met wederzijds daaraan gelegen buitengronden tus-schen de afzonderlijk ingedijkte polders Anna-Vosdijk en het Oudeland van Sint-Annaland. Deze heer Eloris van Egmond was gehuwd met Margaretha van Bergen, zuster van
Maximiliaan en Cornelis van Bergen, en werd in 1528 van wege den Keizer gehuldigd als Graaf van Holland *).
Floris nam deel aan onderscheidene oorlogen en overleed op zijn kasteel te Buren in 1539, nalatende drie kinderen, als Anna van Egmond, Maximiliaan van Bgmond en Walburg van Egmond.
Walburg van Egmond , het jongste kind, is getrouwd geweest met Robrecht , Graaf van der Mark. Anna , de oudste dochter, is voor de eerste maal gehuwd geweest met Jozef de Montmorenoy, //seigneur du pajs de Novelle, du Huber-mont, Huyssen , Burgli, Zwyndrecht, Sint Lin , Plaisses , Bouchard et du quart de la baronnie de Montmorency.” Hij overleed anno 1530 te Boalogne, nalatende vier kinderen , namelijk Philips de Montmorenoy, die in 1540 huwde met Walburg van Nieuwenaar en anno 1568 te Brussel onthoofd werd; Floris van Montmorenoy , Baron van Montigny; Maria de Montmorenoy , die eerst met Karel van Lalaingen later met Pieter Ernst , Graaf van Mansfeldt in het huwelijk trad, en Eleonora de Montmorenoy , die de vrouw werd van Anthonie van Lalaing , Graaf van Hoogstraten. Yoor de tweede maal trouwde Anna van Egmond met Johan van Hornes , doch dit huwelijk leverde geene kinderen op, en van daar, dat die uit haar eerste huwelijk nu ook de goederen en titels erfden van hun schoonvader. ■
MAXIMILIAAN YAN EGMOND, GRAAF YAN BUREN, 7® HEER YAN SINT MAARTENSDIJK.
ANNO 1539—1552.
Maximiliaan van Egmond , het tweede kind van heer Floris en Margaretha , is in 1540 ambachtsheer geworden van Sint-Maartensdijk. Yan hem is weinig bekend. Hij was 161 gehuwd met Fran<?oise van Lannoy , en overleed te Brussel in 1548, nalatende slechts eene dertienjarige dochter, Anna genaamd, die in 1551 huwde met Willem, Prins van Oranje, op wien de heerlijkheid in 1552 werd verleid 1).
PRINS WILLEM I, 8' HEER VAN SINT MAARTENSDIJK.
Door het huwelijk van den prins met Anna van Kumond , Gravin van Buren, zijn de goederen der Yan Borsele's vermeerderd met die uit de huizen van Egmond en Buren, gekomen aan het geslacht der Oranjes. De eerst geboren Graaf van Buren uit dit huis was ’s Prinsen oudste zoon, Philips Willem, die op 8 Juni 1559 door PhilipsII en op 29 September 1611 door Gecommitteerde Raden van Zeeland met de heerlijkheid van Sint-Maartensdijk werd verleid 162 163). Na zijn verscheiden in 1618 kwam dit goed, blijkens verleidbrief van 7 November op Prins Maürits en 30 Juli 1625 ging het over op Frederik Hendrik. Van den laatsten werd het 2 Mei 1654 geboekt op naam van Willem Hendrik , Prins van Oranje, terwijl het 31 Augustus 1748 verheven werd op Willem, Kabel, Hendrik, Friso , van wien het eindelijk 4 December 1752 gekomen is op onzen Stadhouder Willem V.
Later werd geene rekening gehouden met het ambacht; toch vindt men van de daaraan onttrokken rechten nimmer eenig opzettelijk gewag gemaakt, maar alles raakte in vergetelheid in de tijden van onkunde en verwarring op schier allerlei gebied
.
Floris van Borsele , de bastaard van heer Erank , was
verleid met de heerlijkheden van Oortgene, Emelisse, Welle en Pamelen 1). Hij was de zoon van Jonkvrouw Margaretha van Hasselt en met Jonkvrouw Barbara van Wassenaar gehuwd 164 165 166). Dat ook hij een der vermogendste edellieden was van zijn tijd, blijkt uit de omstandigheid, dat hij in den oorlog gehouden was op te treden met negen //vechtenden” te paard en vijftien vechtenden te voet; terwijl de Jonker Van Cuylenbuïigh alsdan slechts te dienen had met vier mannen tc paard en twee mannen te voet 166).
Uit het huwelijk van Kloris den bastaard van Borsele met Barbara van Wassenaar werden geboren Jaoob van Borsele en Drank van Borsele , die later Heer van Oortgene werd 167 168). Jacob overleed op jeugdigen leeftijd kort na zijne terugkomst van Parijs, waar hij gestudeerd had.
Ploris’ moeder, Margaretha van Hasselt, overleed 5 Maart 1495. Zij had aan de weinig tijds te voren gestichte Kerk onderscheidene goederen vermaakt, onder den last, dat tot bevordering van de rust harer ziel, //ten eeuwighen daghe” met acht priesters de Zeven Getijden zouden gezongen worden, //alle daglxen met drie singende Missen.” Ook de armen had zij rijkelijk bedacht 169).
Barbara van Wassenaar, de gemalin van Ploris, stierf 18 Juli 1502, on werd in het nieuwe Koor begraven 169); Kloris zelf eindigde zijne dagen op 20 Mei 1505, en vond nevens zijne vrouw insgelijks eene laatste rustplaats in Cortgene’s Kerk. Na zijn overlijden, volgde zijn eenig overgebleven zoon Krank hem in al zijne bezittingen en heerlijke rechten op. Deze huwde Jonkvr. Catharina , dochter van Jan van Egmond ,
die hem slechts één kind schonk, dat kort na het ontvangen van den Heiligen Doop overleed. Ebank stierf op zijn kasteel hij Brussel op 22 November 1522, doch zijn lijk werd in een looden kist overgebracht en in het familiegraf bij zijne ouders bijgezet. Daar nu deze laatste mannelijke afstammeling van den Graaf van Oostervant geene kinderen naliet, kwamen al diens goederen aan Blouis van Egmond , zijn natuurlijken bloedverwant: J) het gansche vermogen vloeide terug tot de erfgenamen van Eleonoba of tot de kleinkinderen van de zuster van Ebank.
Ook van deze Van Bobsele’s is niets ter hunner herinnering overgebleven. Van de stad, het oude Curtagosum, die door een reeds lang verstorven branche der Van Bobsele’s was bemuurd en van vestingen voorzien, is schier geen spoor meer te vinden; van hare verkeerswegen naar het bloeiende Emelisse en het ridderlijke Oats, treft men alleen bij diepe vergravingen geringe overblijfselen aan; van al het overige, dat eertijds bestond, bleef niets voor de kinderen van het nageslacht bewaard. De Gemeente, het Kasteel, de bevoorrechte Kerk met haar voortreffelijk Koor, alles werd door de geweldige stormvloeden van 1580 en 1532 verzwolgen. Zelfs het praalgraf, waarin de laatste Van Bobsele uit deze branche nog slechts over enkele jaren nevens zijne ouders was bijgezet, werd door de voortgezweepte wateren verwoest, en ’t geen daarvan alsnog bestaat, ligt thans diep onder den aanwas van later dagen bedolven 2). Alleen de overoude //Suthflita,” nooit vermoeid, stroomt langs zijne ondertussehen grootelijks gewijzigde oevers als voorheen, maar op hare wateren worden, ook bij het heerschen der diepste stilte, sinds lang de orgeltonen bij het gezang der acht priesters niet meer vernomen 1). 170
Wij moeten nu die uiterst moeilijke genealogische uitweiding eindigen; wel zou zij kunnen worden voortgezet, door ook de afstammelingen van den in 1333 overleden Nicolaas van BonsELn hier in te lassohen, doch wij hebben wellicht reeds te veel gevergd van het geduld onzer lezers, zoodat wij diegenen der Van Bousele’s, welke alsnog in dit werk, buiten de genoemden , mochten worden vermeld, aan den voet der bladzijden nader zullen omschrijven. Eveneens zou men de nazaten van den ouden Raas van Boksele, van den broeder 'van Wot.eert I, hebben kunnen doen volgen, tegelijk met die van Brigdamme, doch alsdan zou een afzonderlijk boekdeel zijn noodig geweest. Be uitweiding, die wij ons nu veroorloofden , was evenwel noodig, zoowel voor hetgeen later volgt, als voor hetgeen reeds is voorafgegaan.
>) Zie bladz. 221. God alleen is het, die niet oud wordt, doch alle andere dingen worden overwonnen door den tijd. Sophoci.es.
Gelogd
Print
Pagina's: [
1
]
Omhoog
« vorige
volgende »
Oud Vossemeer & Roosevelt
»
De andere plaatsen in Tholen
»
Sint Maartensdijk
»
Borssele
»
Geslacht van Borssele (en de daarna volgende ) HOL1