De geschiedenis > Vriezendijk
Hendrik Buffel genoemd in Zelandia Illustrata deel2
(1/1)
webmaster:
Gawegen.
Teekening in kleuren , breed 20, hoog 14 c. M., voorstellende een kapel in
een landschap, waarbij enkele personen, waaronder waarschijnlijk de teekenaar
dezer schets.
Het gehucht van dien naam ontstond vermoedelijk door de bewoners van Val-
kenisse, die door den watervloed van 1682 uit hunne woningen verdreven, zich
aan den noordelijksten grens der heerlijkheid vestigden. Volgens Tegenwoordige
staat van Zeeland, dl. II, bl. 280 zou hier in nog vroeger tijd eene kapel
hebben gestaan. Vgl. hiervoren bl. 86 en 41.
Misschien is dit gehucht hetzelfde als Gowech met Mara en anderen vermeld
in een charter waarbij graaf Willem II in 1248 aan Hendrik Buffel het am¬
bacht Schakerloo verleent, (van den Bergh, OoricondenboeJc, dl. I, n°. 455).
Den Agger.
Teekenig in kleuren als boven, van een, door woningen omgeven en door een
dijk omringde, kerk in een landschap.
Dit ambacht waarvan de naam naar sommigen gissen van de Noormannen af¬
komstig zou wezen, wordt reeds in 1240 genoemd, toen Hendrik heer van
Breda „ in castris coram Hinglem” (Hinkelen) aan den ridder Henric dictus
Buffel het ambacht van Aggere en Jempolre schonk. (Mieris, Charterboek,
dl. I, bl. 216 en van den Bergh, Oorkondenboek, dl. I, n°. 375). In 1276
schijnt aldaar ee.n tol op de Honte geweest te zijn, die ook de tol of het vrij¬
geleide van Agger, (Smallegange , Chronijk, bl. 168), werd genoemd. Het
ambacht werd in 1530 overstroomd, spoedig herdijkt, doch kort daarna weder
geheel overstelpt. Bij octrooi van 2 Mei 1552 (Kluit, Cod. dipt., bl. 1083)
verleende keizer Karel op nieuw vergunning om de ambachten Agger, Bafch
en Hinkelenoord te beverschen, een werk door hem begunstigd „ aengemerckt
de groote periculen en de inconvenienten, die rijsen mochten ingeval de voors.
dijckage desolaet bleve.” Men vreesde namelijk dat de Honte en de Schelde , door
deze gronden nog gescheiden, in één vloei jen en grooten overlast teweeg zouden
brengen. De Allerheiligenvloed van 1570 vernielde echter weder de aangelegde
dijken , zoodat de heerlijkheid tot 1683 verdronken bleef. In dat jaar werd een
deel daarvan onder den naam van grooten en kleinen Agger ingedijkt en met
Hinkelenoord , benevens het zuidland van Woensdrecht in één dijkage besloten.
Dat hier in vroeger tijd een kerk was, blijkt uit een octrooi van 1529 mede¬
gedeeld door Ermerins , Zeeuvjsche oudheden, dl. VII, bl. 230. De ridder
Henric dictus Buffel behoorde onder de Zeeuwsche ballingen, werd in den
strijd voor Zierikzee, in 1303, gevangen en moest zijn opstand tegen den graaf
met het leven boeten, (Wagenaar , Vadert, historie, dl. III, bl. 177). In
de 14e en 15e eeuw behoorde het ambacht aan het geslacht van Borssele.
Later kwam een deel daarvan aan den markies de Wargines , baron de Cre-
vecoeur, {Staten nottden, September 1633). In de laatste steenrol worden
als eigenaars vau den grooten en kleinen Agger genoemd A. F. baron van der
Duijn , en voor kleine deelen M. H. van Son en N. J. van Hoorn. Er schijnt
ook een edel geslacht van denzelfden naam te hehben bestaan. In den giftbrief
waarbij de Zeeuwsche edelman Henric van Schoten in 1187 land in Krabben -
dijke aan de abdij van Ter Doest bij Brugge schenkt, komt o. a. als getuige
voor Everhard de Aggere.
Gemeente Oosterland. Uitg. van Hugo Suringar 1866. Grootte
1724 bunders. Inwoners 1350. Schaal van 1 : 50000.
Hierop Sir Jansland of Nieuw Dreischor, Sir Janslandpolder, Hoogeschor,
de Rampaard, Oosterstein, de Oosterlandsche polder enz.
Aan de oostzijde van Duiveland of Duiveland Oosterland, lagen in de veer¬
tiende eeuw uitgestrekte schorren, wellicht overblijfselen eener vroeger ten onder
gegane landstreek, waardoor eene kreek stroomde, in oude geschriften de Maar-,
Mair- of Marevliet, later de Genie geheeten, (Dresselhuis , Zeeland, hl. 109,
118). De Marevliet werd, in *1858 , afgedamd toen hertog Willem van
Beijeren in Juni van dat jaar, uit Middelburg, aan Boude wijn van Roden,
Claes van der Burg , Mulock Pietersz., broeder van heer Wisse Pietersz.,
Hendrik Buffel , Gelof Ydgelofsz. te dijken gaf „ een uitland, gheleghen
oest aan Duveland, dat groot vallen sal tusschen veertig en vijf en veertigh
hondert ghamet,” (Mieris, dl. II, bl. 818). Zoo ontstond het ambacht van
Oosterland, volgens de veldboeken in een groot en klein ambacht onderscheiden.
Aan het groot ambacht, ook genoemd de „ Tweederde deelen van de parochie
en heerlijkheid van Oosterland met zijn gevolg,” was het hooge rechtsgebied
over de geheele heerlijkheid toegekend. Het kleine ambacht was bekend als dat
van Oosterstein of Abeele ambacht.
In April 1870 verkocht hertog Albrecht zijn aandeel in de ambachten Ooster
Nieuwland van Duiveland, groot 1100 gemeten, aan heer Hendrik van den
Abeele en Heilwich zijne vrouw, ieder voor de helft, (Mieris, dl. III, bl.
248)i Dezelfde vorst verkocht in November 1887 aan zijn rentmeester Nicolaas
van Borssele , al de ambachten en ambachtsgevolgen in Duiveland die anderen
zooals heer Hendrik van den Abeele, Floris zijn zoon, Renger Jansz. en
Halling Rutensz., Jan Gillisz., Hugen Willemsz. en Kervinc Pietersz.
bezeten hadden, (Mieris, dl. III, bl. 474). Twee jaren later werd er, om
menigen trouwen dienst dien hij ons gedaan heeft, de gunstige bepaling bijge¬
voegd dat zoo Nicolaas geen wettigen zoon mocht nalaten, deze leengoederen
komen zouden aan zijne dochters, (Mieris, dl. III, bl. 546). In 1403 inge-
loopen, werden deze polders spoedig herdijkt, (Boxhorn , dl. II, bl. 175),
wat Willem van Bejjeren erkende door aan Nicolaas van Borssele Al-
brechtsz. te verkoopen , het recht van zeevonden, besterften van bastaarden,
gestolen goederen en alle breuken die aldaar verschijnen mochten, behoudens
schot, bede en heervaart voor den graaf, (Mieris, dl. IV, bl. 93). Een deel
der heerlijkheid schijnt echter aan de heercn van den Abeele te zijn geble¬
ven, daar, in 1467, een proces werd gevoerd tusschen Antonie en Thomas
van den Abeele , ambachtsheeren van Ooster Nieuwland tegen den heer van
Borssele van Brigdamme met zijne medgezellen als heer Claes van Seven-
bergen, (vgl. geneal. bij van Leeuwen, bl. 1085), Arent van Haamstede
als voogd van zijn broeders kinderen, (vgl. geneal. bij Smallegange) , mr.
Willem van Sevenbkrgen , Hendrik Jansz., mr. Cornelis Jansz., mr. Jan
Louisz. en Jacob Andriesz.
Uit het bezit der Borsseles , kwam Oosterland aan de heeren van Bour-
gondië en werd, in 1566, uit den boedel van den markies van Veere openlijk
verkocht. Voor ƒ 14040 werden toen van tweederde van Oosterland, met het
hooge rechtsgebied over Oosterstein , eigenaars jhr. Joris van Steinmolen , pen¬
ningmeester van Walcheren vwaarover hieronder zal gesproken worden), mr.
.Tan d’Auxtrius , raad en requestmeester des konings, (vgl. Hoijnck , Anal.
Belg., dl. I, bl. 619, 669; A. ’s Gravezande , Eeuwgedachienis, bl. 105;
J. H. de Stoppelaar, Inventaris Middelburg, IV afd., bl. 100), jhr. Phi-
libert van Serooskerke van Moermont , rêntmeester B. O. S. en mr. Adri-
aan van Proost , ieder voor een vierde, doch onverdeeld, met welke bezitting
zij, den 15 November 1567 , beleend werden.
In 1609 kocht Jan Anthonisse de Jonge , uit den boedel van wijlen jhr.
van Steinmoien , van diens beide dochters Luitgard en Emerentia , 3/4 van
de 2/3 in de heerlijkheid en in het volgende jaar het overige 1/4 van Rombout
van Mansdale , die zich heer van Oosterland noemde. Deze behoorde waar¬
schijnlijk tot hetzelfde geslacht als Rombout van 'Mansdale , gezegd Kelderman ,
een der bouwmeesters van het stadhuis te Middelburg, en dus tot de bekende
Mechelsche familie, die zoo menig kunstgewrocht o. a. de toren te Zierikzee
en het stadhuis te Veere hebben gebouwd. De dochter van dezen eigenaar in
Oosterland, huwde met den ridder Jan van de Wervk , heer van Hovorst,
(geneal. van de Werve bij van Leeuwen). Een gedeelte in dit vierde deel
der ambachtsheerlijkheid, kwam toe aan Jan d’Auxtrius, die reeds in 1594
student te Leiden zijnde, aan de staten van Zeeland main levée had gevraagd
voor zijn deel in de heerlijkheden Oosterland en Sir Jansland, vermits zijne
jonkheid en gewoond hebbende in neutrale plaatsen, {Staten notulen Juli 1594).
Bonifacius de Jonge, raadpensionaris, volgde zijn vader als ambachtsheer
op. Deze had twee zoons, Cornelis eerst pensionaris van Zierikzee en later
raadsheer in den Hoogen raad (die Oosterland in 1625 verkreeg) en Johan ,
burgemeester te Zierikzee en vervolgens raad van state, die in 1650 de heer¬
lijkheid van zijn broeder erfde. Laatstgenoemde liet, in 1655, het ambacht na
aan zijn zoon Bonifacius, na wiens overlijden het in 1661 overging op zijn
broeder Cornelis de Jonge, burgemeester van Middelburg. In 1701 werd
Oosterland door zijne dochter Henriette Jacoba verkocht aan den luitenant-
kolonel Charles Loncque die iu 1705 ook het overige deel koopen kon en
den 7 Mei van dat jaar met de geheele parochie en heerlijkheid verleid werd.
Zijne oudste dochter Susanna Maria , weduwe van mr. Johan Cau , heer van
Domburg (met wien zij den 12 Augustus 1718 te Domburg getrouwd was,
Kesteloo , a. w., bl. 84), werd in Juni 1715 ambachtsvrouw van Oosterland.
In 1752 kwam de heerlijkheid aan hare nicht Jacoba Magdalena Ockerse
en in 1773 op haar zoon Njcolaas Steengracht, aan wiens nakomeling jhr.
Steengracht van Oosterland , de heerlijkheid nog toekomt, (Register der
onsterfelijke leenen).
Onder Oosterland behoorde het poldertje Spuitwijk, Spritwijk of Sportwijk
groot 70 gemeten en nog op de steenrol B. O. S. van 1692 genoemd. Het
liep in bij den stormvloed van Elfduizend Maagdendag 1467 en werd niet meer
herdijkt. De sluis van Spuitwijk lag bij Sir Jansland en van het voormalige
veer, voer men vroeger naar Herkingen. Ook werd onder Oosterland gerekend
het poldertje Zonneschijn (groot 36 gemeten) vermeld in eene procedure van
1467 , (portefeuille Verhei je van Citters provinciaal archief) , waarover onder
Bruinisse zal gesproken worden.
Titel waarop: Biet steedje St. Maartensdijk en eene afbeelding
van het wapen.
Het wapen, in sinopel een loopende haas van zilver, zal wei, als dat van
vele gemeenten in Zeeland, uit den ouden naam zijn afgeleid, wat minder ge¬
zocht is dan daarin eene zinspeling te zoeken op de wildrijkheid van den omtrek.
Aan den stroom Haastee ontstond het dorp Haastinge, het land aan of wellicht
het enge der Haastee en zoo kwam de haas in het schild, ongeveer op dezelfde
manier als de wapenfiguren van de gemeente Ovezande (zie hier voren hl. 105).
Dresselhuis deelt mede (a. w,, bl. 40) dat volgens Keysler, Ant. Sept.,
bl. 452, door de oude schrijvers Dionisius en Eustatius verzekerd wordt, dat
er op een eiland in de Brittanische of Noordzee, voor de monden van den Rijn,
een vermaard heiligdom aan Bachus gewijd gevonden werd. In verband dat
deze god „de liber pater,” bij onze voorouders de opvolger van den Joelvader,
ten wiens eere men zich bij gasten en wijn verlustigde, bij de christenen door
St. Maarten vervangen werd, meent Dresselhuis in Tholen sporen van dien
dienst te vinden. Tegenover Stavenisse en Voxdal, beide overoude namen , lag
St. Maartensdijk (in de volkstaal Sineersdijk genoemd) aan den Pluimpot, en
aldaar wrerd reeds zeer vroeg een kapoenhuis gesticht, waar, zelfs nog in de
dagen van Smallegange (Chronijk, bl. 617) offers werden gebracht van lam¬
meren , biggen en ganzen.
St. Maartensdijk vormde eertijds een eilandje op zich zelf, begrensd door de
Winkelee, de Holvliet, de Pluimpot en de Schelde , in welke stroom reeds vroeg
aanmerkelijke verlandingen plaats hadden. Reeds voor vijf eeuwen, schijnen
even als in onze dagen, een deel der Zeeuwsche gronden aan Vlaamsche eige¬
naars te hebben toebehoord In Mei 1315 gaf graaf Willem van Henegouwen
aan zijn kapellaan, den bekenden Pieter van Leiden , honderd tien gemeten
lands in St. Maartensdijk, dat de Vlaamsche eigenaars, zoo als heer Colard
van der Mude , Jacob Rikaards , Jan s’Heeren Jacobsz., Colin s’Heeren
Oudevardsz., Jacob s’Heeren Jacobsz., Hugo die Vlaming, de oude Bosscher
en anderen met hem bedijkt hadden en vrij plachten te gebruiken, doch dat,
door den oorlog, was verbeurd verklaard, (Mieris, dl. II, bl. 169; van Vis¬
vliet , Inventaris, dl. II, bl. 26). Dit zijn wellicht de gronden van den Muijen-
polder geweest welke, omstreeks dien tijd, uit de Haastee werden aangewonnen.
In 1323 regelde de graaf het ontvangen van den cijns in het nieuwe land van
St. Maartensdijk, moetende betaald worden op St. Bavo’sdag (Bamisse) aan zijn
rentmeester Eloud van der Schore , (Mieris , dl. II, bl. 331). De tienden
waren toen reeds grootendeels eigendom der abdij van Middelburg, die ze, om¬
streeks 1327, kocht van Pieter Gheronxsone van Overbordine, (van Visvliet ,
Inventaris, dl. II, bl. 49, 50, 67, 91 en Nehalennia 1850, bl. 171). Deze
was een aanzienlijk edelman, wiens slot in het land van St. Maartensdijk
stond. Hij was betrokken in de woelingen, welke in dien tijd, deze streken
beroerden en in Juli 1342 door graaf Willem IV te Middelburg beslecht en
verzoend werden. Uit den zeer merkwaardigen brief bij Mieris (dl. II, bl. 659),
blijkt dat Pieter Gheronxsone met zijne kinderen, Pieter dë Rode , heer
Boudewijn van Baarsdorp , jonge Hendrik Buffel en anderen, in de wape¬
nen stonden tegen de Borselen’s , Renesse’s , Kruiningen’s , Maelsteden’s ,
Schengen’s , Kreke’s, Everinge’s, Berciiem’s enz., en dat er te Jei*3eke,
St. Maartensdijk en Scherpenisse gevochten was, in een van welke „ parlementen”
o. a. heer Raas van Steeland sneuvelde en Gheronx Jansz. yan Poppendike
met eenige zijner vrienden gevangen werd genomen en dood geslagen. De Bor-
seles èn hunne aanhangers voeren over naar St. Maartensdijk en „ nacht zaten”
(belegerden) Pieter Gheronx huis, dien zij „ groote smerte” deden, binnen den
vrede, welke misdaad zij met zesduizend pond zwarten tournois boeten moesten.
Dit waren waarschijnlijk nog naweëen van de binnenlandsche onrust, door den
twist met Vlaanderen, niet lang te voren, in 1328, bijgelegd, teweeggebracht.
Aan de noordzijde van het oude land van St. Maartensdijk werden enkele
jaren later gronden ingedijkt, waarschijnlijk de Middellandsche polder. In 1356
gaf graaf Willem V, te Middelburg zijnde, aan die van het nieuwe land van
St. Maartensdijk vrijdom van accijns en ongeld, (van Visvliet, Inventaris,
dl. II, bl. 107), welke gunst drie jaren later werd vernieuwd, doch toen be¬
paald dat zij ter heirvaart moesten dienen en in de beden gelden, (Miekis ,
dl. III, bl. 109). Omstreeks dien tijd schijnen de kinderen van Pieter Ghe-
roncxsone de gunst van den graaf te hebben verloren daar hunne goederen
alhier verbeurd werden verklaard. Door den dood van heer Floris van Bors-
sele , waren ook diens ambachten aan den landsvorst vervallen, zoodat hertog
Albrecht van Beijeren in 1368 de heerlijkheid St. Maartensdijk, groot 2825
gemeten, met ai wat er toe behoorde, verkoopen kon aan heer Frank van
Borssele , broeder van Floris bovengenoemd, (Mieris , dl. III, bl. 238).
Daaronder behoorde ook het dorp van Haastinge, met de rechten van tolvrij¬
heid, als het had tijdens het leven van heer Floris, en die daarna, in 1357 ,
door hertog Willem waren toegekend, (van Visvliet, Inventaris, bl. 115;
J. Was in Nehalennia 1850). Bij de koopacte werd ook nog bepaald dat die
van St. Maartensdijk den dam zouden houden over de gorzen aan de noordzijde
en dat het veer aldaar blijven zou, aan Palmer „ onzer ghesellinne Gherssone,”
wellicht dezelfde of naastbestaande van Jan Palmier die in 1352, rentmeester
B O. S. was, het jaar te voren den wissel te Zierikzee kreeg, (van Visvliet,
Inventaris, dl. II, bl. 80) en als Jan Boudewijns Gherssoen, die nu pon-
tekijn (veerman?) hiet, in 1359 vergunning ontving om ’s Gravenhuis en hove
in Zierikzee te bewonen, (Mieris, dl. III, bl. 103). In November 1369, werd
aan Frank van Borssele toegelaten om nog meer gorzen aan de noordzijde de
„strooije” genoemd (thans Noordpolder) te dijken aan het oude nieuwe land van
St. Maartensdijk, met vrijdom voor zeven jaren van schot en heervaart, (Box-
horn, dl. II, bl. 170; Mieris, dl. III, bl. 243). De schorren bleven aldaar
aangroeijen. In 1411 gaf graaf Willem VI zijne rechten op het schor Ra-
vensoord om te bedijken, met die streit, aan Floris van Borssele , (van
Visvliet, Inventaris, dl. II, bl. 153). Twintig jaren later werd hier de uiter¬
ste Nieuwlandpolder aan den Breevliet en Winkelee gewonnen, (Boxhorn , dl.
II, bl. 201), terwijl in diezelfde eeuw, tegelijk met St. Annaland, in 1375
nog Nieuw Ravensoord aan den Pluimpot werd ingedijkt. In 1556 werd het
genoemde water bij de Haastinge gesloten, (Dresselhuis , a. w., bl. 107). De
Slabbecoorne of Slabbecoordepolder werd in 1594 aan de oostzijde aangedijkt,
terwijl vijf jaren daarna, gezamenlijk met Stavenisse, de polder Nieuw St.
Maartensdijk gewonnen werd. Met de kleine polders in den Pluimpot, de Mo¬
lenpolder of Alteklein , de Houwerpolder of Spuiboezem onder drie gemeenten lig¬
gende , had het ambacht eene grootte van 4866 gemeten, 39 roeden.
De heerlijkheid behoorde reeds in het begin der veertiende eeuw aan het ge¬
slacht Borssele , en wel, volgens Ruisch de Bruijn , aan den tak voortge¬
komen uit Frank van Borssele, volgens sommige genealogiën getrouwd met
Aleid van Ellewoudsdijk en een jonger zoon van Woleert van Borssele,
in 1298 te Delft vermoord. De eerste heer, vaü wien ik in de charters melding
vind, waarmede echter de geslachtslijsten niet duidelijk sluiten, is de ridder
Floris van Borssele , a°. 1853 , rentmeester-generaal van Zeeland, getrouwd met
Maria van Strijen , na wiens dood, in 1368 , het ambacht aan zijn broeder
Frank van Borssele , getrouwd met Eleonora van Zuijlen , werd verkocht.
(Vgl. van Visvliet, Inventaris, a°. 1395). Zijn zoon zal geweest zijn Floris van
Borssele, getrouwd met Oede van Bergen, overleden 1422 , die in September
1418 van hertog Jan van Brabant en Jacoba van Beijeren, te Middelburg,
de heerlijkheid in erfleen ontving, (van Visvliet, Inventaris, dl. II, bl. 154),
en twee jaren later van hertog Jan, destijds te St. Maartensdijk, daarvoor hand¬
vesten en privilegiën kreeg , (Inventaris , bl. 155). Diens eenige zoon Frank van
Borssele, in 1432 getrouwd met gravin Jacoba van Beijeren, stierf in 1470 ,
zonder wettige nakomelingen , waardoor de heerlijkheid kwam aan zijne oudste
zuster Eleonora , eerst getrouwd met Jan van Buren , heer van Dodendael
en vervolgens met Gijsbrecht van Ni jenrode. Uit haar eerste huwelijk kwam
eene dochter voort Elisabeth van Buren, in 1475 getrouwd met Gerard ,
tweede zoon van heer Jan van Kuilenburg, waarna een zoon Jasper van
Kuilenburg en eene dochter Alise (Maria) van Kuilenburg. Deze Jasper
van Kuilenburg was in 1501 heer tot Kuilenburg, Borssele, Weerde, Hoog¬
straten, St. Maartensdijk enz., (J. H. de Stoppelaar , Inventaris, dl. II, bl.
229), en getrouwd met Johanna van Bourgondië, (Geneal. bij van Leeu¬
wen, bl. 1090). Vermoedelijk zal hij zijn aandeel in laatstgenoemde heerlijkheid
hebben overgedaan aan zijne zuster Alijd of Alise , die de vrouw werd van
Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, St. Maartensdijk en Cortgene,
wiens zoon Floris van Egmond , graaf van Buren, getrouwd met Marga-
reta van Bergen , welke Fleurtje dunbier, zoo als hij genoemd werd, bij zijn
dood, in 1539 , de heerlijkheid naliet aanzijn zoon Maximiliaan van Egmond,
graaf van Buren, overl. 1548 , getrouwd met Francoise , erfdochter van
Hugo van Lannoy (overl. 1562). Hunne erfdochter Anna van Egmond, (geb.
1533, overl. 1558), trouwde in 1551 met Willem I, prins van Oranje, en
werd in 1552, met de heerlijkheid St. Maartensdijk beleend. Volgens het
oudste register der goede leenen, stond a°. 1551 ook een deel van het ambacht
op naam van Aleid van Kuilenburg wed. de Bailleul, dat a°. 1567, na
den dood zijner moeder op Anthonie de Bailleul overging, doch verder niet
bouwd. De ligging, bij het tooneel des oorlogs, gaf aanleiding dat het dorp
meer dan eens gebrandschat werd en slechts zeer langzaam tot ontwikkeling kwam.
De kerk werd met ondersteuning der ambachtsheeren , der staten van Zeeland
en door vrijwillige giften omstreeks 1660 gebouwd. De roomsch-catholieke kerk
is in 1842 gesticht.
Het dorp Schakerloo.
Teekening in O. T. inkt, breed 24, hoog 18 c. M. Uit A. Schoenmaker ,
Beschrijving van Zeeland, litta. S. Schouwburg, bl. 127. Catalogus Lijn¬
slager , n°. 2436. Hierop is voorgesteld een kerk en toren, bij een boeren
hofstede. De daarbij staande hooiberg, van een vorm zoo als die nooit in Zee¬
land gebezigd wordt, maar in Holland gebruikelijk is , maakt de echtheid der
afbeelding verdacht, zelfs al ware zij niet uit Schoenmakers verzameling afkomstig.
Schakerloo of het Oudeland was een der eilandjes, waaruit het land van
Tholen in de vroegste tijden bestond , en waarlangs de Struone of Striene stroomde ,
welke het, naar Ermkrins {Zeeuwsche oudheden, dl. VIII, bl. 51) oordeelt, in
twee deelen scheidde waarvan het oostelijke, door den Quarenvliet begrensd, tot
Brabant, het westelijkste tot Zeeland gerekend werd. Over de naamsafleiding
is men het niet eens, Ermeuins denkt daarbij aan een bij het water gelegen
(heilig) bosch, uit sacrum (gewijd) en loo, het water, afkomstig. Verhei je van
Citters denkt liever aan geroofde hoogte, van schaken, wegnemen of stelen
omdat het oorspronkelijk tot Brabant behoorde, waardoor het nog lang ker¬
kelijk onder den bisschop van Luik ‘bleef, (vgl. Nijhoff , Bijdragen , dl. IV,
bl. 210). In 1212 wordt Scakersloo (Stakersloo) genoemd in de overeenkomst
tusschen Hendrik I van Brabant met Godfried van Breda en Bergen op
Zoom , over de tollen op de Strien en de Schelde, (Kluit , Cod. dipl, dl II,
bl. 341). Acht jaren later (Februari 1220) wordt van dit ambacht melding ge¬
maakt, toen Willem van Holland, met zijne tweede echtgenoote Maria,
wed. van keizer Otto IV en dochter van hertog Hendrik van Brabant, be¬
kent in leen ontvangen te hebben de helft van Scakerlo , naar Mieris vermoedt
(dl. I, bl. 17S en Kluit, dl. II, bl. 428) als een huwelijksgift, (zie hiervoren
dl. I, bl. 466). In Maart 1229 kocht graaf Floris , toen bij Poortvliet zijnde ,
van Willem en Hendrikszonen van Goten , die omstreeks Poortvliet woon¬
den , land in Scakerslo, in welken brief ook melding wordt gemaakt van Hugo
en Willem Wittennz, (Mieris , dl. 1, bl. 201 en hiervoren bl. 473). Van
den 2 Mei 1231 dagteekent het charter, waarbij de graaf van de kerk te Rode
in erfpacht neemt alles wat deze in Scakerslo bezit, (Mieris, dl. I, bl. 208).
Daarbij was o. a. Willem van Strijen getuige , en het stuk werd bezegeld met
het Sigillum Beatae Oude Virginis. Rode, waarbij ik herinner aan hetgene hier
voren over het ontstaan van Poortvliet is gezegd en aan de afleiding in van
den Bergh , M. N. Geogr. dat de naam op een uitgerooid bosch wijst, duidt
hier, volgens Dresselhuis (Nehaleniia 1850) op de kapittelkerk van St. Oede-
rode (Ecclesia B. Odae de Rode) en de graaf verbond zich „ nmnine sigilli B«
Odae Virginis.”
Aan den westkant, tegen Schakerloo en Poortvliet, lag Strijen , gelijk hier-
voren gezegd is, reeds in Januari 1310 door heer Boudewijn van Iekseke en
Willem Arnottds ter bedijking uitgegeven, (Mieris , dl. II, bl. 9). Zooals
bekend is, heeft Jacoba van Beijeren bij haar afstaud , in April 1433, het
eiland Tholen aan zich gehouden, (Mieris, dl. IV, bl. 1012), waarmede zij
als Zeeuwsch leen Frank van Borssele beleende , (hiervoren dl. I, bl. 467).
Ermerins meent dat de vrijheid der vlastienden in dezen omtrek met haar ver-y
blijf in verband staat, daar zij die vrijheid ook in Zuid-Beveland verleend had.
Niet weinig had men in dezen omtrek met watervloeden te ,kampen , die nog
erger werden na den ondergang van het oostelijk deel van Zuid-Beveland. In
September 1671 vloeide het rechtsgebied van Tholen geheel in , waarom in 1676
bij Schakerloo een inlaagdijk moest woorden gelegd, {Staten notulen 1675 , bl.
233 en 237). Nauwelijks was de schade hersteld, of de bekende vloed vau 26
Januari 1682 bracht nog grooter rampen teweeg, {Staten notulen 1683 , bl.
47). Herhaalde malen werd daarom aangedrongeu op vereeniging van krachten ,
en reeds in 1559 was te Brussel bepaald, dat de polders Vijftienhonderd geme¬
ten , Dalem, Nieuwlaud, Peuke, Rooland en Broek één dijkage zouden uitmaken.
Het kwam hier ook toe, doch in 1619 ontstond er oneenigheid, die vele j aren
voortduurde, tot groote schade van het dijkwezen. Daarna werd Schakerloo met
de genoemde polders, behalve Broek en Rooland, onder één bestuur vereenigd.
De tegenwoordige samenstelling vindt men in Bijlage behoorende bij den Atlas
van Zeeland 1376. In oorlogstijd had men in deze buurt doorgaans veel van
den vijand te lijden, gelijk bij Vossemeer gezegd is. Herhaaldelijk beproefden
de Spanjaarden, o. a. in 1583 en 1589 , hier het land in te dringen, terwijl de
aanslagen soms tijdig genoeg ontdekt werdeu , zooals in 1593 , 1594, 1629 en
1631, om voorkomen te worden, {Staten notulen der genoemde jaren en Cata¬
logus tentoonstelling te Middelburg in 1870 , bl. 39).
Reeds in den aan vang der zestiende eeuw werd Tholen in staat van verde¬
diging gebracht. Op de kaart vau Ottkns zijn verschillende versterkingen
aangewezen. Bij Schakerloo aan het veer van Venusdam is achter den Schelde-
dijk een fort te zien, en niet ver vandaar in de richting van Reimerswaal eene
redoute. Van hier zal vermoedelijk op den 29 Januari 1574 de landvoogd Don
Louis de Rkquesens, aan het hoofd van zijn hofstoet, de nederlaag aanschouwd
hebben der Spaausche oorlogsvloot die, ouder Juli aan de Romkro , het bele¬
gerde * Middelburg moest gaan ontzetten. Tusschen deze twee verschansingen had
op 12 Januari 1613 eene belangrijke dijkbreuk plaats, (Ermerins , dl. VIII,
bl. 56).
In vroeger tijden stond in den polder Schakerloo een vrij aanzienlijk dorp.
De kerk behoorde onder het bisdom van Luik en werd in 1277 (volgens eene aan-
teekening van mr. S. de Wind, uit Dodt van Flensburg., Lib. pil., bl. 5)
door Henricus, dictus Buffel, gegeven aan Egidius , kanunnik van St. Maria.
Zij werd door een pastoor en twee kapellanen bediend, doch waarschijnlijk,
in het begin der veertiende eeuw, met de kerk van Tholen vereenigd, waar
Jan van Blois een kapittel opgericht had. Het gebouw werd in den Spaan-
schen oorlog verbrand , doch de toren bleef nog vele jaren in stand, (Smalle-
gange, bl. 550). Eene poging om hier later weder eene hervormde gemeente
te stichten slaagde niet. Volgens eene overlevering, heeft bij dit dorp voorheen
een kasteel gestaan, waarvan echter geene sporen te vinden zijn. Even onzeker
zijn de berichten aangaande zekere parochie Westdorp, die, naar Smallegange
verhaalt, gelegen heeft, waar in zijn tijd, de hofstede vau den Thoolschen bur¬
gemeester Johannes Wouters stond.
Ermerins maakt gewag van eene merkwaardige kavelkaart van het rechtsgebied
van Tholen , met bijzondere zorg door een onbekenden samengesteld en in 1754
gecopieerd door den heer van der Schoor , raad en oud-burgemeester van
Tholen. In het provinciaal archief bevinden zich, behalve de kaarten van J.
Bollaart 1658 en Hattinga van 1743 en 1744, verschillende plannen der
fortificatiën aldaar, en ook eenige kaarten van tiendeblokken enz., (van Vis¬
vliet, Inventaris, dl. I, n°. 13, 14, 26, 315—322, 421). Vgl. verder
Ermerins , Zeeuwsche oudheden , dl. VIII en J. Geluk Az., Eenige" bijzonder¬
heden van het voorm. dorp Schakerloo, Tholen 1848.
webmaster:
Gemeente Oud Yossemeer (en Yrijbergen). Uitg. van Hugo
Suringar 1865, Groot £433 bunders. Inwoners 1700.
Schaal van 1 : 50000.
Hierop aangeteekend de Torenhoef, de Bagijnhoef, Hoogkamer, Couwenberg,
Speelhuis, Karnemelkspot, Kleine Puit enz.
De heerlijkheid Vossemeer bestaat uit de gemeenten Oud en Nieuw' Vossenieer
waarvan de laatste in de provincie Noord-Brabant ligt.
De gemeente Oud Vossemeer bevat de volgende polders: Oud Vossemeer, Ker-
kepolder (1410) , Leguitpolder (1433), Oud Kijkuitpolder (1433), Hikkepolder
(1546), Slabbecoorne (1555) , Vogelzang , van ouds het gorseken de Vogelenzang ,
(1567). Onder de heerlijkheid Vrijberghe: Oost Vrijberghe (1634), West Vrij-
berghe (1669) en Nieuw Vrijberghe (1747) , en hier aan grenzende de Hollare-
polder (1843) en de van Haaftenpolder (1852).
Onder de gemeente Nieuw Vossemeer de polders Nieuw Vosmeer (1414) ,
Schuddebeurs- (1516), Mattenburg (1528), Boerengors (1630), Heerenpolder
(1630) , de Honderd gemeten (1667), Eendrachtpolder (1667).
Ten noorden van Tholen, aan de eene zijde begrensd door de Zeeuwsche schor-
ren , lag, in overoude tijden, eene uitgestrekte ondiepe waterplas, als het Vos-
semeer bekend, (Dresselhuis, a. w., bl. 137). Meer en meer aanslikkende,
wrerd dit water later de Vriezendijksche moeren genoemd, die, naar Ermerins
meent, ter plaatse lagen, waar de Quarenvliet in de Striene viel en deze zich
met de Grevelinge en Vos vliet vereenigde, terwijl de Bolc-ee, waarnaar vermoe-
delijk de Bockelenbergsche schorren genoemd worden , er de westelijkste grens
van nitmaakte, (Ermerins , a. w.} dl. V , bl. 13).
Aan die Bolc-ee herinnert ook het geslacht van Bolckelerwater of van
Boekelerwater , waartoe behoorde Adriaan van Boekelekwater , schout en
dijkgraaf van de Willemstad, Fynaart enz., wieus dochter Geertruida huwde
met mr. Adriaan van Strijen (1547—1604), waaruit Quirijn van Strijen
(1575—1636), een der indijkers van den polder van Orisant, (GeneaL van
Strijen bij Kor).
In 1264 bevestigde Otto van Gelder, als voogd van Holland, den ridder
Hendrik Buffel in het bezit zijner goederen te Vriezendijk (van den Bergh ,
Oorkondenboelc, dl. II, bl. 113), en in 1271 deed graaf Floris V zulks van
de gronden aldaar, van welke twee derde (1/3 behoorde aan de heeren van
Breda) door graaf Willem I in leen waren gegeven aan Allakd Margrieten
zoon van Duvenee , met omschrijving der grenzen bovengenoemd. In 1290
gaf graaf Floris de weiden van Vriezendijk en het gors in Vriezendijk, Hoo-
gemeet en Boedelkeburg aan den ridder Henric Buffel IIenricsz. Er blijkt
echter niet van bedijkingen tot dat, in November 1410, graaf Willem VI aan
Filips van Dorp c. s. eenige schorren (Oud Vossemeer) ter bedijking uitgeeft,
(4e Copulaatboek, f°. 542 ; Mieris, dl. IV, bl. 156), en vier jaren later de
andere gronden, thans Nieuw Vossemeer uitmakende, (Smallegange , a. w., bl.
747). Van Resen beweert echter dat Oud Vossemeer reeds voor dien tijd in-
gepolderd was, (Ermerins, a. w., dl. V, bl. 6) en Reigersberg zegt (Box-
horn, dl. II, bl. 170), hoewel als in het voorbijgaan, dat zulks in 1390 door
Floris van Borssele van St. Maartensdijk is geschied. Zooveel is zeker,
dat de zuster van den jongeren Floris van Borssele , getrouwrd met Jan van
Botland , wiens dochter Clara huwde met Guy , bastaard van Blois , en met
haar broeder Jan en Pieter van Botland , de helft der heerlijke rechten had-
den , (vgl. Ermerins, a w., dl. V, bl. 40). Volgens den genoemden schrijver,
bewijzen de dijken, welke den polder van Oud Vossemeer insluiten, voor hoogen
ouderdom, daar vorm en aanleg getuigeu van weinig kennis en ervaring (Zeeuw-
sche oudheden, dl. VIII, bl. 9).
De niet scherp bepaalde grenzen dezer heerlijkheid gaven aanleiding, dat de
eigenaars nu en dan met die van naburige ambachten in botsing kwamen,
waaruit menig rechtsgeding ontstond. Met de stad Tholen had men weinig on-
eenigheid meer, nadat in Maart 1431 met den deken en Jt kapittel der colle-
giale kerk eene verklaring was bezegeld , hoe de limieten tusschen Tholen en
Vossemeer oudtijds gelegen zijn geweest en verder dienden te worden onder-
houden. Met Vrijberghe, niet lang daarna ter bedijking uitgegeven, kreeg men
in 1561 verschil, toen de Thoolsche burgemeester Cornelis Jansz. van Bergen,
als voogd over Marinus Jacobsz., voor de eene helft heer in Vrijberghe, eene
klacht indiende bij het Hof van Holland en Zeeland, welke oneenigheid echter
bij accoord uit den weg werd geruimd. In Juni 1711 kwam er weder eene
nadere schikking over de afbakening der grenzen tot stand, en in 1753 over de
aanstelling van beambten in den nieuwen polder. Met den heer van Bergen op-
Zoom, vertegenwoordigd door zijn rentmeester Jan van dkr Zandk , kwamen
de ambachtsheeren van Vossemeer, die Ydo (Guido) Jacobsz. gemachtigd hadden ,
den 80 October 1429 overeen omtrent' de paalscheiding en limieten tusschen
het land van Glimes en Kijkuit, welke grenzen, na de indijking, bij contracten
van Juli 1458 en Juni 1463 geregeld werden Meer twist had men hier over de
grensscheiding met de machtige heeren van Steenbergen , uit het huis van Nassau,
die, kort na de indijking begonnen, tot 1513 voortduurde, toen de scheiding»
waarover het Hof te Mechelen in September 1511 uitspraak had gedaan, door
wederzijdsche gecommitteerden werd geregeld. In Augustus 1526 en 1531 moest
men weder overeenkomen over de aanwassen ten westen en zuidwesten van den
polder van Heije, genaamd Mattenburg en de Plaete, in Juni 1654 over het
bedijken der gorsen liggende buitendijks in het land van Steenberghe en Vosse-
meer , oostwaarts van de Eendracht, noordwaarts van Mattenburg en Heije,
en in Augustus 1563 over het Heije gors. Bij sententie van burggraaf
en leenmannen der grafelijkheid van ^Zeeland, werden in 1571 de polders Mat-
tenburg en Schuddebeurs schotbaaï* verklaard als wezende grond en aarde van
Zeeland, (4e Copulaatboek, f°. 531). Ook bij de paalscheiding tusschen Bra-
bant en Zeeland (4e Cojmlaatboeh, f°. 559) worden deze streken besproken en
de oude toestand verklaard. Sedert 1814 was er weder verschil gerezen over
de grenzen , waarover door eene commissie uit de staten van Zeeland een be-
langrijk verslag werd uitgebracht (Juni 1870). Bij de wet van 2 November
1871 werd eindelijk deze zaak geregeld.
Zooals uit de opgaaf der ingedijkte polders blijkt, nam de heerlijkheid steeds
in grootte toe. Het aangewonnen land werd echter niet zonder moeite behouden.
De bekende vloed van 19 November (St. Elisabeth) 1421 veroorzaakte hier
veel schade, in 1530 liepen al de polders in, waarvan er een, de O. L. Vrou-
wenpolder geheeten, niet voor 1531 kon worden herdijkt. In het volgende
jaar liep hij weder in , en in 1536 kon men pas eene beraming maken der be-
verssching „ beginnende aan de meestove en eindigende aan de broeck bewesten
St. Anthoniscapelleken.” De Hikkepolder werd, volgens eene aanteekening in
de collectie Verhei je van Citters in het provinciaal archief, in 1546 voor
2000 £ bedijkt, en niet in 1561, gelijk elders o. a. Atlas van Zeeland opge-
geven wordt. In 1570 schijnt hij met den Karnemelkspolder, Leguit, Oud
Kijkuit en Slabbecoorde polder w7eder ingeloopen te zijn, waarop de herdijking
het geheele inkomen der heerlijkheid verslond. Den 26 Januari brak de Hik-
kenpolder door en overstroomden ook de Kerkepolder, Slabbecoordepolder, Oud
Kijkuit, Leguit en de Vogelenzang. Nieuw Vossemeer liep mede in, als ook
de Heene- en Heerepolders. Weinig beter kwam dit ambacht er af bij den
vloed van 3 Maart 1715, toen de Heerenpolderdijk doorbrak, de Eendrachts-
polder, Oud Kijkuit, Leguit alsmede Oud Vossemeer overstroomden; ook in
1808 en 1825 leed men hier schade.
Deze streken lagen in oorlogstijd voor den aanval der vijanden bloot en onder-
vonden meer dan eens de gevolgen, soms moesten dan polders aan het water
worden prijs gegeven, zooals Nieuw Vossemeer in 1583. Vijfjaren later be-
proefden de Spanjaarden onder de Montigny en den graaf van Mansfeld de
Eendracht te doorwaden , waarschijnlijk omtrent Botshoofd, een gehucht in den
Oud Kijkuit en bij den Leguitpolder, waar de beste overgang naar Steenbergen
is. Zij werden echter door de Staatschen onder graaf Everakd van Solms
zoo moedig ontvangen, dat zij met een aanmerkelijk verlies moesten wijken.
Zulks gaf aanleiding tot de stichting der schansen Zeeland en Oranje, waarvan
men de overblijfselen in den Eendrachtpolder vindt. Bij volgende oorlogen was
men hier steeds waakzaam, de aanslagen van 1594 en 1597 mislukten, in 1672
werden bij Botshoofd de veerdammen doorgestoken en de pont weggenomen.
Nieuw Vossemeer, moeijelijk te beschermen, had meermalen veel van baldadig
krijgsvolk te lijden.
De heerlijkheid Vossemeer behoorde , gelijk hier voren gezegd is , reeds van
de indijking af aan onderscheidene eigenaars. In het charter van 1410 worden
opgegeven *s graven thesaurier Filips van Dorp , (Mieris, dl. IV, bl. 147)
Jan en Guy bastaarden van Blois , Hei.mich van Doirne of van Doornik,
(reeds biervoren onder Zonnemaire genoemd en wiens geneal. door Firwerda
medegedeeld wordt), Pieter van Botland en Laurhns d’Amman , ridderen,
ieder voor een zesde deel. In het handvest van 1414 komen voor Jan bastaard
van Blois , Gerrit van Zijl (raad en kamerling van hertog Filips van Bour-
gondië , overl. 1453, Geneal. in van Leeuwen), Helmich van Doornik,
Pietkr van Botland, Jan Heerman (raad van hertog Willem van Beijeren
a°. 1409 , Geneal. bij van Lekuwen) en Laurens van O ver vest. Daar die aan-
deelen spoedig gesplitst werden , nam het aantal gerechtigden zoo toe, dat het
te veel plaats zou innemen om hier al de overgangen mede te deelen, zoo als zij in
de registers der onsterfelijke leeuen (Prov. archief') tot aan het jaar 1797 staan
aangeteekend, hoewel zulks voor genealogische bijzonderheden van menig geslacht
niet geheel onvruchtbaar zou wezen. In de zestiende eeuw was de heerlijkheid
reeds in veler handen, en op de oudste steenrol worden als eigenaars en van
de tienden aldaar o. a. vermeld: 1°. De markies van Bergen (op Zoom) voor
een zeer aanmerkelijk deel, echter, a°. 1561 , bezwaard met een hypotheek ten
bate van jhr. Ferdinand van Dilst , die in 1604 op zijne dochter kwam, en
verder op jhr. F. Sandklin van Herenthout ; 2°. Simon Antheunisse , Verleid
in 1516, welk deel door de familiën van Dalem en Valiant door Jacomina
Vekver gebracht werd op haar man Christiaan Thibaut (overl. 1608); 3°. Jan
Arnoitds (1563) gekomen op zijn schoonzoon Pieter van Beaumont; 4°. Bode-
wijk van Blois van Treslong , in 1515 verleid op Boudewijn , Johan en Louis
de Blois en a°. 1579 door laatstgenoemden op Gregorio del Plano en Gillis
van Wolfswinkel. Door het huwelijk van Anna van Wolfswinkel , die als
weduwe van Hubkecht van Wissekeukk trouwde met Claas van Bosciihuijsen ,
kwam dit aandeel in die familie; 5°. Pieter Blocx (1526) door jonkvrouw
Elisabkth Blocq op Ewoud Ewouds (van Duiveland? a°. 1562); 6°. Gillis
van Borre waaruit Petronella , getrouwd met den bekenden Francois van Aars-
sens, (Kok, Vaderl woordenboek in v., bl. 84); 7°. Catharina van Botland
(1524) op Jan van der Vigt; 8° Pieter Bodewijk van Dalem, 1519, ver-
volgens op zijn bloedverwant Roelof van Arkel, zoon van Jan van Arkel,
a°. 1595 en 1636, gelegitimeerde zoon van Walraven van Arkel, (Geneal. bij
van Leeuwen, bl. 851), welke Roelof baljuw van Gorinchem was en in tweede
huwelijk getrouwd met Anna van Step land , op wiens naam bet aandeel in
Vossemeer daarna stond; 9°. Helmich van Doornik, in 1618 op Jan van
Doornik, in 1641 op Johanna van Doornik (dochter van Helmich van
Doornik en Gef.rtruida van Hpukp.lom), echtgenoote van Alex. Emanuel
van Renesse , in 1666 op Helmich van Renesse, heer van Eerde (overl.
1674); 10°. Willem Adriaans van Duiveland , daarna op Johanna van
Duiveland, vervolgens op haar zoon Cornelis van der Nath, in 1649 op
zijn zoon Adriaan van dkr Nath (zie hiervoren bl 275); 11°. Pieter Ido
(Guido), 1517 op Anthonis zijne dochter, de helft in 1563 op Karel Pels;
12°. Jacomina Pels (1520) gekregen van haar broeder Lik ven Pels en over-
gegaan op haar zoon Jan Pietkr, stadhouder van de leenen te Mechelen;
13°. Jan van Renesse van Elderen, gekregen van Griëtk Jan Soeten-
dochter a°. 1552, (zie v^n Leeuwen , bl. 1066); 14°. Bodewijk van
Vaernkwijck (1526) , gekomen' op den markies van Bergen a°. 1545 en in 1580
op Gillis van Wolfswinkel; 15° Claas Vierling (1517), gekomen a°. 1524
op Jan van Renesse van Malle, welke heerlijkheid hij van zijne moeder
Anna van Hamale had gekregen, zijn zoon Frederik noemde zich heer van
(in) Vossemeer, (van Leeuwen, Geneal); 16*. Gillis van Wissekerke , ge-
kregen van Anna van Wolfswinkel zijne moeder, (zie hiervoren onder 4°.);
17°. Antonie Fransz. van Wissekerke, in 1510 op Francois en Antonie ,
in 1562 op Hubrecht Anthonz. van Wissekerke.
Opmerkelijk is het, dat de bekende Jan de Knuijt zich heer van Vossemeer noemde
en het wapen als hartschild op het zijne voerde. Hoewel naar het schijnt, tot dien
titel niet gerechtigd , wras hij in het bezit vaneen belangrijk deel der heerlijkheid. Een
zesde deel van Vossemeer was door erfenis gekomen op Gillis van Wissekerke,
heer van Couwerve , op wden het den 20 September 1618 verheven werd. Na
diens verraad en sneuvelen in September 1631 werd het door de staten, met
zijne andere goederen, verbeurd verklaard en verkocht, wrelke verkooping meer
dan f 185,000 opbracht. Van die aandeelen werd de Knuijt in 1633 door
koop eigenaar. In 1644 kwram deze ook nog in het bezit van het 1/48 deel
van Anna van Steeland, en in het volgende jaar wieder van 1/48 uit Wisse-
kerke afkomstig, doch door Jacob van Berchem , Verus van Cats en Arend
van Cats (1638) gekomen op Pieter de Vroe. Na het overlijden van de
Knuijt in 1655 kwamen deze bezittingen aan de familie zijner echtgenoote Cata-
lina Huijssen, en wel meest aan Johan Huijssen, heer van Katteudijke.
Omstreeks het midden der vorige eeuw waren de hooge heerschappen van
Vossemeer: 1°. mr. J. H. Huijssen; 2°. Don M. J. H. P. de Villegas baron
yan Ho vorst en Pellenberg ; 3°. K. graaf van Spangen ; 4°. S. v.vn der
Stel; 5°. mr. J. P. Reckstoot ; 6°. mr. J. W. van Roseveld ; 7°. mr. A.
J. H. Huijssen van Kattendijke; 8°. J. Isebree; 9°. J. W. Ermerins,
L. baron van Spangen van Valkenisse en Herent , (Tegenwoordige staat,
bl. 516).
In 1848 kwam Vossemeer toe aan mr. A. M. Becius , A. Pické, jhr. W.
Versluijs , A. I. Snouck Hurguonje , erven van J. de Crane , te Middel-
burg, J. J. Slicher van Domburg, mr. H. J. baron van Doorn van West-
rappel, J. W. baron Huijssen van Kattendijke, jhr. N. J. Steengracht
van Duivenvoorde, erven van mr. P. Buteux te *s Gravenhage, erven Boom
te Tholen, dr. F. Z. Ermerins te Groningen , erven gravin van Spangen te
Brussel, (van der Aa , Aardrijkskundig woordenboek).
Een brief, waarbij Gillis van Wissekerke in 1433 onbedijkte schorren ter
bedijking uitgeeft, wordt gezegd van wege de ambachtsheeren van Vossemeer
met 's lands zegel gezegeld te zijn. Het daarbij gebezigde wapen was: Gedeeld,
van boven acht ruiten en beneden een vos, met een worst, toen onder het land-
volk eene * mare55 geheeten, in den bek. Dat de kleuren, hoewel door Erme-
rins opgegeven, op eene dergelijke zegelafdruk niet veel zekerheid opleveren,
spreekt van zelve. Het tegenwoordige schild is het wapen , zooals het als hart-
schild gevoerd werd door Johan de Knuijt.
De heerlijkheid Vrijberghe is nauw met Vossemeer verbonden, maakt daar-
mede eene gemeente uit, en wordt er door de Vosvliet, eene oude verlande, in
1532 ingeloopen en in 1555 nog niet bedijkte, kreek van afgescheiden. Zij
bevat de polders Oost en West Vrijberghe, Hollare en van Haaftenpolder, het
grootste deel van Nieuw Vrij berghenpolder en een gedeelte van den Hikkenpolder.
De naam schijnt afgeleid te zijn van eene veilige ligplaats voor de schepen
in de wijde watervlakte benoorden Tholen. In dien plas slikten de gorzen aan,
die, naar de eigenaars Jan Huigens Hille (hoogte), Jan Ruichroksland en
*s Gravengors werden genoemd. Het octrooi van indijking was in Ermerins
tijd zoek, doch Lantsheer meldt (Zelandia ilfustr., dl. I, bl. 491) dat het
stuk, wraarvan een copie in zijn bezit is , voorkomt in het leeuregister op 5s rijks
archief. Het is vau 4 Maart 1445 (st. c. 1444) , en door hertog Filips gege-
ven aan Jan Ruichrok en als medegerechtigde Antonie van Rotselaar. In
het eerste aanwezige leenregister van Zeeland staat Vrijberghe ten name van den
ridder Cornelis Crusink (Croesink) voor het deel dat zijn vader Jacob
Croesink, rekenmeester in den Haag en te Mechelen (1424—1493) had in de
gorzen Jan Huijgenshil en ’s gravengors, nu Vrijberghe. Deze Cornelis was
heer van Benthuizen en Soetermeer, (Geneal. bij van Leeuwen , bl. 926).
Behalve de dochter Elisabeth, overl. 1547 , getrouwd met Roelof vanDalem
of van Dongen , (zie Geneal. bij van Leeuwen , bl. 928 en 934), had Cor-
nelis Croesink waarschijnlijk nog eene dochter Cohnelia , gehuwd met David
Dirbouts of de Bout. Uit dit huwelijk kwam voort Jacob Willemse de
Bokt, die, nadat hij in 1550 het ambacht voor „een seer vile prise” gekocht
had, zich Vrijberghe noemde. In 1556 staat de heerlijkheid op naam van
Marinus Jacobse, in 1576 op Willkm Jacobse , wiens zoon, verleid 1625,
voor het eerst in de steeurol mr. Jacob van Vrijberghe genoemd wordt. Het
geslacht Croesink had hier nog meer betrekkingen dan de boven genoemde.
Een zoon van den in 1486 tot ridder geslagen Cornelis was Frans Croe-
sink, in 1527 baljuw van Poortvliet, en ongehuwd overleden. Diens halve
broeder Jacob had tot echtgenoote Sandrina van Cruiningen, bastaarddochter
van Jan van Ckuiningi-n en Heen vliet. Het deel van Jan Ruichrok (van
de Werve) staat op het leenregister ten name van zijn kleinzoon Jan van
Rkimerswaal, wat echter niet uit de Genealogie in Smallegange, wienê werk
steeds met bedachtzaamheid gebezigd moet worden , op te maken is. Deze am-
bachtsportie kwam vervolgens op Ida van dk Werve (1539) , daarna op Jaspar
van Everdinge , die later schijnt getrouwd te zijn met Agneta van der Heij-
den. In 1545 staat dat deel op Jennk van Halmale, in 1550 op Cornelis
van Halmale, in 1556 op Cornelis Baltens (Ermerins zegt Bartelse) ,
in 1558 op Halten Jacobs, in 1560 op Jacob de Brammer , in 1565 op
Gijsbrecht van Bronkiiorst, in 1577 op Cornelis Jacobsz. de Brammer,
in 1600 op mr. Jan de Brammer Jacobsz , overleden te Tholen 7 Juni 1617
oud 66 jaren (hiervoren dl. I, bl. 487). Later kwrumen deze deelen , met het
vierde deel dat in het eerste register op naam van Pieter Jansz. van Schen-
den staat, aan verschillende eigenaars. In het midden der vorige eeuw be-
hoorde Vrijberghe aan Jacob Vleugels, mr. Jan Jacob van Vrijberghe en
Maria Elisabeth de Beaufort. Van de eerste 2/3 werden eigenaars de
ambachtsheeren van Vossemeer; het overige derde ging van de erven van M. E.
de Beaufort over op mr. Damkl de Bruin te Tholen, waarna het mede aan
de heeren van Vossemeer werd verkocht.
In den loop van twee eeuwen is deze heerlijkheid merkelijk veranderd. De
bedijking der drie gorzen, die in 1511 weder overstroomden, werd in 1634 op
nieuw ter hand genomen, toen de ambachtsheeren verzochten om hun geïnnun-
deerden polder weder te mogen herstellen, waarna de Oost Vrijberghsche polder
aangewonnen werd. In 1657 werd een verzoek tot verdere bedijking ingezon-
den, doch uitgesteld wegens „opgekomen sware tijden.” Omstreeks 1669 schijnt
de West Vrijberghsche polder iugedijkt te wezen, en in 174| werd de Nieuwe-
polder aangewonnen. De verlandiug ging hier steeds voort, waarom bij koninklijk
besluit van 18 Maart 1840 ambachtsheeren van Vossemeer en Vrijbergen ver-
gunning kregen tot het indijken van een hoeveelheid schorren en aanwassen voor
den Hikkepolder. De bedijking in 1842 wrerd door den heer Dirk Dronkers te
Middelburg voor ƒ 119,000 aangenomen, en de nieuwe polder , groot 259 hectaren,
was in het volgende jaar gereed en werd naar den Zeeuwsehen vlotvoogd Marinus
Hollakr of Hollark genoemd. Een reeds in 1819 door de heeren van Vosse-
meer gelegde dam door het stormgat, zijnde het overgebleven vaarwater tusschen
de schorren der latere Hollaerepolder en het Rammegors, gaf tot een proces
aanleiding, beslist door een arrest van het Hof van Zeeland dd. December 1851 ,
waarbij de opruiming van den dam bevolen werd , (zie over den Hollaerpolder
mr. A. Mokns van Blois in jaarb. Zeeland voor 1847). In 1852 werd noord-
waarts van den Hollarepolder de van Haaftenspolder ingedijkt.
Over het geslacht van Vrtjberghe is hiervoren, en vooral dl. I, bl. 490 ge-
sproken. Tot de aldaar niet genoemde leden van dat geslacht behoort ook Jan
Francois van Vrijbkrghe, luitenaat-generaal der ruiterij, op den 28 September
1750 te Zierikzee overleden , en op wiens dood men een kreupelrijm vindt in de
Nederl. Jaerboeken van dat jaar.
Eene kaart van Oud Vossemeer en Vrijberghe, waarop de limietscheiding tus-
schen 'heide heerlijkheden, behoorde bij het advies der rekenkamer aan de staten
van Zeeland van 7 Mei 1750, en wordt in het provinciaal archief bewaard ,
(van Visvliet, Inventaris, dl. I, n#. 113).
Oud Vossemeer van Buiten. W, Abrahams exc. 1784.
Uit Ermerins , Zeeuwsche oudheden, dl. VIII, bl. 70.
Oud Vossemeer van binnen te zien. A. Meertens Jr. ad vi-
vum del. M. Tessart sculpsit.
Nieuw Vossemeer. A. Meertens Jr. ad vivum del. Z. Bras-
ser sculps. Willem Abrahams exc.
Uit Ermerins , Zeeuwsche oudheden, dl. VIII, bl.
Het dorp Oud Vossemeer ligt in den Kerkepolder niet ver van de Eendracht,
waar in den Vogelenzangpolder bij de pont over den Eendracht een gehucht ligt
als het Nieuwe veer bekend.
Kort na de indijking, en zeker 1430, was te Oud Vossemeer eene
kapel door Gillis van Wissekerke gesticht, welke kapel later eene parochie-
kerk werd aan Johannks den Dooper gewijd, en onder het kapittel van Tholen
behoorende. In 1566 werd dit gebouw door de beeldstormers geplunderd, en bij
een brand a°. 1576 vernield. De tegenwoordige kerk dagteekent uit het laatst
der zestiende eeuw. Het zilver bij deu doop in gebruik werd in 1765 gele-
gateerd door Dionisius Pieter Recxstoot (overl. 1761), een bloedverwant
van den raadpensionaris Johan Pieter Recxstoot, (hiervoren dl. I, bl. 112),
die dit gewichtig ambt, meest door sluwheid schijnt gekregen te hebben en
over wiens loszinnig leven Pieter de la Rue in zijne nagelaten aanteekeningen
enkele bijzonderheden heeft opgeteekend. Tusschen de Hikke- en Broekepolders,
omstreeks op de scheiding tusschen Vossemeer en Vrijberghe , heeft in vroegere
eeuwen op den dijk nog eene kapel gestaan, de St. Antoniuskapel geheeten. Er-
merins vermoedt dat Antonius van Wissekerke , de vader van Gillis , die vóór
1452 zou hebben doen stichten. Nog lang daarna waren de grondslagen zichtbaar.
Het raadhuis te Oud Vossemeer is van 1767 , toen op den 11 Juli de eerste
steen gelegd werd , vier jaren later was het gereed. Het vroegere gebouw was
van 1595 en had het in 1576 afgebraude ambachtshuis vervangen. Voor den
schoorsteen in de ruime achterkamer staat een schilderij door Jacob Xavery
vervaardigd, de gerechtigheid voorstellende. Om de lijst zijn de wapenschilden
der toenmalige heerschappen afgebeeld.
Er was te Oud Vossemeer reeds voor 1525 een schutterij van den handboog ,
„de broeders van St. Bastiaan” die vele voorrechten verkreeg, en in 1616 ook
grond voor een schuttershof of doelen. In 1658 werden de oude gildebroeders
bedankt en een nieuw gilde opgericht, dat in de achttiende eeuw teniet ging.
In 1737 werden, bij resolutie der ambachtsheeren , de zilveren sieraden te gelde
gemaakt, en van het bedrag een kroon in de kerk gekocht. Een schilderij op
het raadhuis, St. Sebasti\an voorstellende, herinnert nog aan het oude gild.
Ermerins maakt ook gewag van eene rederijkerskamer, waarvan echter verder
niets was op te spoten.
Een kunstig, uurwerk door den smid Cornelis Verkercke vervaardigd en
voor zijn gevel geplaatst, wordt door genoemden schrijver geprezen.
Op den 7 October 1576 werd het dorp door Staatsche krijgsbenden in brand
gestoken en schier geheel verwoest. In Juli 1781 werd het weder door een
hevigen brand zeer geteisterd.
In den Vossemeerschen polder, niet ver van Botshoofd aan de Eendracht ,
en in de buurt der hofsteden Hoogkamer en Couwenburg, ligt de Torenhoeve ,
op welk woonhuis tot in het midden der vorige eeuw een zware toren stond,
naar Ermerins (dl. VIII, bl. 160) gist, een overblijfsel van een oud slot,
waarvan de zware grondslagen in den omtrek worden gevonden. In het hand-
schrift van van Alkemade komt eene teekening voor van het hof te Vosse-
meer, toen een klein slot, bewoond door den rentmeester Francois Leydecker.
Nieuw Vossemeer aan den rechteroever van den Eendracht werd in 1567 ge-*
bouwd. De ligging, bij bet tooneel des oorlogs, gaf aanleiding dat het dorp
meer dan eens gebrandschat werd en slechts zeer langzaam tot ontwikkeling kwam.
De kerk werd met ondersteuning der ambachtsheeren , der staten van Zeeland
en door vrijwillige giften omstreeks 1660 gebouwd. De roomsch-catholieke kerk
is in 1842 gesticht.
Het geslacht Buffel, waarvan hiervoren (dl. I, bl. 466) reeds gesproken is,
kreeg in deze streken uitgestrekte bezittingen. Waarschijnlijk behoorde deze
edelen onder de gunstelingen van Floris IV en Willem II. In 1238 is B. (H)
Buffel met den graaf te Waddingsveen ; 1240 wordt Hendrik Buffel met
den Agger beleend. Tien jaren daarna, toen hij koning Willem naar Zierikzee
vergezelde, ontving hij Scakersloo, en de graaf beveelt in het volgende jaar aan
zijn broeder Floris om dien edelman in de hem geschonken voorrechten te
handhaven, (Meerman, Leven van Willem TI, dl. I, hl. 138). In 1283 ver¬
gunde Floris V voorrechten aan de abdij van Ter Does ook voor gronden in
Scoudemoer (moeren van Schouwen) die deze instelling gekocht of gekregen had
van den ridder Henric Buffel , van zekeren Barolous e. a., {Chronigue de
Vabbaye de Ter Doest, bl. 69 in de werken der Société d'êmulation de Bruges
1845). In 1290 krijgt zijn gelijknamige zoon of kleinzoon , de knape Henric
Buffel, Vriezendijk , in hetzelfde jaar vrijdom van den hertog van Brabant voor
de lieden in Scakersloo, en in November 1291 (zie hiervoren dl. I, bl. 466) van
den hertog van Brabant voor de lieden wonende in zijn dorp Tholne of Hardestoc ,
liggende in Scakersloo, vrijdom van de tollen op Honte en Schelde door de tol¬
lenaars van Papeuisse en Burgvliet gevorderd, (Minjus, dl. I, bl. 541; van
den Bergh , Oorkondenboek, dl. II, n°. 703). In 1297 is Hendrik Buffel in
Engeland, wiens koning het verschil tusschen Holland en Brabant beslechten
zou, (Mieris, dl. I, bl. 576). Later schijnt hij de zijde van den Holland*
schen graaf te hebben verlaten, daar zekere ridder Henric Buffel , in den
slag op de Gouwe (1303) gevangen genomen, als opstandeling onthoofd werd ,
(Wagenaar, dl. III, bl. 177). Diens goederen schijnen dan ook verbeurdver¬
klaard te zijn, want Jan van Henegouwen, heer van Beaumont, broeder van
graaf Willem III, vestigde a°. 1326 den lijftocht zijner echtgenoote Marga-
reta , dochter van den graaf van Soissons , op het goed en den thoine (Tholen)
dat ’s heeren Henric Buffels was, (Mieris, dl. II, bl. 401). Uit de rent¬
meesters rekening van 1347 blijkt dat Allise , dochter van Henric Buffel,
getrouwd was met Gosewijn van der Oije (hiervoren dl. I, bl. 467). Vijf
jarén later komt een Henric Buffel voor onder de indijkers van Duiveland.
Vermoedelijk is echter het aanzien der familie, gelijk dat van zoo menig ge¬
slacht, door de Vlaamsche oorlogen gedaald. Wellicht staat die achteruitgang
ook in verband met de opheffing der orde van de tempeliers , welke gissing ge¬
grond is op de omstandigheid dat het wapen van Schakerloo ook het wapen zou
zijn van het geslacht Buffel , zijnde het zoogenoemde tempeliers- of patriar¬
chale kruis o. a. ook gevoerd door Hongarije en St. Omer. Deze goederen in
Tholen liet Jan van Henegouwen na aan zijne erfdochter Janne , gehuwd met
Louis de Chatillon graaf van Blois , ten wier behoeve hij in 1346 van gravin
Margareta de erfopvolging in zijne leenen verkregen had, (Mieris, dl. II,
bl. 709). Kort daarop overleed hij , waarop zijne weduwe hertrouwde met Wil¬
lem van Namen. De tweede zoou uit haar eerste huwelijk Jan van Blois,
getrouwd met Isabeaü, de dochter van hertog Reinoud van Gelder, werd
omstreeks 1366 heer van Tholen. Deze edelman heeft zijne bezittingen aldaar
door inpolderingen merkelijk uitgebreid. In Februari 1373 gaf hij het landeken
gelegen aan Verbelienpolder ter bedijking uit, (4e Copulaatboek, f°. 454).
Verbelien is eene meermalen voorkomende verkorting van vrouw Mabelia , (vgl.
o. a. Mieris, dl. III, bl. 455), wellicht hier van Mabelia van Wesemale,
getrouwd met Gerard van Strijen , heer van Sevenbergen , wiens zuster ge¬
trouwd was met Nicolaas van Borssele (overl. 1366). Op denzelfden dag van
1873 werd ook het laudeken van Denrloo ter bedijking uitgegeven , {Inventaris
prov. archief, dl. II, bl. 128; Mieris, dl III, bl. 272, 277). Bij zijn
overlijden in Mei 1380 (Ekmerins zegt 1383) liet Jan van Blois geene wettige
kinderen na. Zijn broeder Gui van Chatillon volgde hem als heer van Tholen
en Schakerloo op, en toen deze in 1397 mede kinderloos stierf, vervielen zijne
leenen aan de grafelijkheid, waardoor Tholen eene vrije stad werd. Jan van
Blois had echter uit Sofia van Dalem (waarschijnlijk door van Dongen uit
Arkel afkomstig) twee bastaardzonen nagelaten en rijk begiftigd. De oudste
Jan kreeg de heerlijkheid Treslong in Henegouwen , en de jongste Guy , gehuwd
met Clara van Botland , vele grondbezittingen en tienden in Zeeland. De ver-
landing der stroomen duurde steeds voort. De Vijftienhonderd gemeten polder was
waarschijnlijk reeds aangewonnen en de Dalempolder had de ridder naar zijne
bijzit genoemd. Daarop volgden het Nieuwland of de St. Joospolder, (Erme-
rins , dl. VIII, bl. 41) de Puit en de Peukepolder. In de laatste jaren
der veertiende of het begin der vijftiende eeuw werden hierbij nog aange¬
dijkt het Rooland en den Broeck , waarvan de laatste in 1415, bij den ver¬
koop der tienden door hertog Willem aan Jan van Blois van Treslong ,
nog het Nieuwland wordt genoemd, (4e Copulaatboeh, f°. 556). Zuidelijk,
aan den Quarenvliet en de Eendracht, wies het land mede belangrijk aan. In
1403 w'erd aan Bette Claesz. en Hugen Lauwenzoon vergunning verleend
tot het indijken van een uitgors en slik dat geheeten is Onderslijck, liggende
aan de zuidzijde van den polder van Deurloo, waaruit de Razernij polder ontstaan
is, (4e Copulaatboeh, f°. 559). In 1438 gaf hertog Filips aan zijn secretaris
Claas de Vriese octrooi tot indijking van een klein gorseke , groot 20 ge¬
meten , tusschen Tholen en den Moöselhoek , waardoor de polder Alteklein ont¬
stond, in 1720 ingeloopen , sedert niet meer herdijkt. Reigersberg verhaalt,
dat omstreeks dezen tijd door sommige heeren en kooplieden uit Brabant aan
’t oude dorp van Tholen sommige aanwassen wrerden bepolderd , (Boxhorn,
dl. II, bl. 201). In Mei 1439 kreeg dezelfde Claas de Vriese in erfpacht
het gors van Verbeliepolder met den middelaijk van Verbeliepolder tot den zee¬
dijk toe, (4e Copulaatboeh, f°. 554).
Navigatie
[0] Berichtenindex
Naar de volledige versie