De geschiedenis > Slabbecoorn polder
Slabbecoornpolder.
(1/1)
webmaster:
Slabbecoornpolder.
Deze smalle of meer beperkte bedijking is eene aanwinst aan den oostkant van het oudste gedeelte van het waterschap ontstaan, doch haar bodem moet voor een belangrijk deel zeker meer als een bij de bedijking van den polder Oud-Vossemeer overgebleven strook gors, dan wel als een nieuwen of later ontstanen aanwas worden aangemerkt.
De gronden, die het poldertje hebben opgeleverd, zijn eerst in 1433 voor een gedeelte ter bedijking uitgegeven door tusschenkomst van Gilles van Wissekerke, onder andere op de volgende voorwaarden: dat met de indijking een aanvang zou worden gemaakt, tusschen de dagteelce-ning van den brief van uitgifte en half Maart 143i; dat de in te polderen gronden „ten eeuwighen daegen deel moesten uitmaken van de heerlijkheid van Vossemeer; dat hunne waterstaatkundige belangen immer door Schout en Schepenen of Gezworenen van den polder Oud-Vossemeer zouden worden waargenomen; dat van de in te dijken gronden het vierde Gemet vrij of vroon zou zijn, en dat deze vroonlanden, evenals de dijken, de gorzen en de tienden, het eigendom der uitgevers zouden wezen. Voorts werd alsnog bepaald, dat geen derrie uit bet nieuwe land gestoken zou worden en dat, wanneer deze gronden ooit kwamen te drijven”, de bedijkers het recht hadden, deze binnen veertien dagen na de ondervloeiïng, te herbedijken ;
(«) De Schouwkensblok zal ongetwijfeld zijn oaara hebben ontleend aan een lid der zoo bekende familie Van Schouwen. Zie blndz. 569.
werd daartoe binnen dien termijn niet besloten, dap hadden de uitgevers of hunne rechtverkrijgenden vrijhei^, het land zelf te herbedijken en daarmede te handelen naar verkiezing.
Deze voorwaarden met aandacht lezende, merkt men terstond, dat de uitgifte tot bedijking plaats had, niet door, maar vanwege Ambaehtsheeren van Vossemeer. De persoon met die (aak belast, was Gilles van Wisseleer ke, de regent of destijds de rentmeester van het ambacht.
Uit de in geschrifte gestelde voorwaarden van i7 Juni 1433 blijkt, dat met de uitvoering der bedijking een aanvang moest worden gemaakt tusschen dien datum en half Maart 1434, en dat van den in te polderen grond het vierde gedeelte moest bestaan uit vroon, (a)
De bedijking heeft dus naar alle waarschijnlijkheid plaats gehad in 1434 en opmerkelijk, zij leverde volgens de oudst bekende opgaaf een aan zee onttrokken gebied op van 120 Gemeten, waarvan 30 Gemeten bestond uit vroon, of uit juist zoodanig, deel van de geheele grootte, als in de voorwaarden was bepaald,
P. Rez§n noemt den polder in 1555 nog eene nieuwe dijkage, A'och hieruit valt geenszins te besluiten, als zou zij eerst in dat jaar of ook maar kort te voren zijn- gevormd. Uit de aansluiting van Oud-Kijkuit aan deze bedijking is het zelfs nategaan, dat Slabbecoorn vóór die dijkage, en dus vóór 1479, moet hebben bestaan.
Het blijkt uit den vorm des polders, dat de daarvoor opgeworpen dijk kort langs den oever is aangelegd. Hij vangt aan, aan den dijk van Oud-Vossemeer, tegenover de hofstede De Karnemelkspot en sluit bij den zooge-naamden hoek van Jan Manse aan den Daiempolder aan, Hij is ongeveer 2258 Meter lang. (6) Èn door de minder voordeelige wijze van aanleg,-èn door den betrekkelijk geringen om vang van den grond, dien deze omsloot, werd zijn onderhoud doorgaande ook bezwarend. >
Dat de zeedijk kort langs den stroom is opgeworpen, blijkt ook uit den brief van uitgifte van den Noordpolder,
(a) J. JSrmerifis, Eenige Zeeuwsche Oudheden uit echte stukken opgeheldcrd en in het licht gebracht. Deel II, bladz. 6 en 241.
(5) In 1584 wordt reeds' van de weduwe van Jan Manse gewag gemaakt. Zij pachtte land in den Kerkepolder.
dateerende van 12 Maart 1461, ln dat stuk zegt Jan van Glimes, heer van Bergen op Zoom, dat door de lieeren van Vossemeer een polder was bedijkt aan de overzijde van den stroom te veel naar den kant van Brabant, waardoor de oever wordt aangetast en men alsnu ook genoodzaakt was den dijk bij de uitgifte bedoeld, binnen de wettige palen of grenzen op te werpen.
Met den polder aan de overzijde, heeft de heer van Bergen op Zoom ongetwijfeld op het oog gehad Slabbe-coorn, waartegenover de Noordpolder als aandijking tegen den Heer-Boudewijnspolder schijnt te zijn aangewonnen.
Weinig is nopens het oudste dijkwezen van Slabbecoorn bekend; eerst van het midden der XVIe eeuw afzijn enkele bescheiden in het polderarcbief in betrekking tot deze dijkage voorhanden ; doch deze bestaan grootendeels nog slechts uit gewone rekeningen en verspreiden over voorgekomen gebeurtenissen niet veel licht. Volgens hare ligging kunnen wij het er evenwel voor houden, dat ook zij ruimschoots in de onheilen, door stormvloeden teweeggebracht, zal. hebben gedeeld.
In 1583 zijn de polders aan den overkanl der Eendrae.ht tot beveiliging van Tholen doorgestoken. De gronden daar vloeiden geregeld onder, en telkens na het verspreiden vau het getij over de openliggende vlakten van den Noord- en den Heer-Boudewijnspolder liep het water bij eb ook hoofdzakelijk af door den Quarenvliet, die aan deze zijde uitmondde. Het gelij vloeide dwars door de Eendracht met sterken drang tot tegen den overliggenden oever, zoodat daar langs verdieping ontstond, welke den zeedijk deed wegzinken en den polder op die wijze onder water bracht.
Betrekkelijk zware uitgaven werden gevorderd, om den ten deele ondermijnden dijk te vervangen of te sluiten; ook voor diens versterking moest daarna nog een omslag van 5-schellingen per Gemet, zoo over de scholbare, als over de vrije gronden, worden omgeslagen.
In 1585 brak de dijk wederom door, waarop door Heeren van den Rade werd toegestaan, om ook alsnu de vroonen te doen bijdragen in de kosten tot het beverschen des polders, hetwelk op 20 Schellingen per Gemet kwam te staan, (a)
In '1590 moet de dijkage weder in gevaar hebben verkeerd. Ambaehtsheeren van Vossemeer verleenden aan ingelanden, vanwege „hun lastige dijekage” het vierde part van de opbrengsten der tienden voor vier opeenvolgende oogsten. 'Ook in 1595 stonden zij zoodanige inkomst voor vier jaren toe, onder bepaling dat zij in die jaren zouden maken „de sluis”.
Verder verneemt men in ’t begin van de XVile eeuw weinig nopens de gesteldheid des polders, en of deze alzoo ook veel geleden heeft door de vloeden van 1613 en 1625 is niet bekend.
Maar de stormvloed, waarbij Slabbecoorn deerlijk werd getroffen, was die van 26 Januari 1682. Daardoor bezweek ook toen diens dijk, waardoor zijn bodem voor maanden achtereen onder water schoot. Een dijkgeschot van 1 £ 13 0 4 gr- of van f10 per Gemet met eene leening van 300 £ Vlaamsch was noodig tot herstel van deze ramp, die bovendien ook aan het land een niet te berekenen nadeel had toegebracht. Zoozeer toch bad de polder door dit stormgetij’ geleden, dat in de daarop volgende jaren voor het verbeteren van hoofden en bermen nog groole uitgaven noodzakelijk waren en de geleende gelden eerst in 1697 door het heffen van een buitengewoon geschot van 4 £ Vlaamsch of van 21 Gulden per Gemet, konden worden ’afgelost. (b)
Zie, dergelijke handelingen trekken inzonderheid onze aandacht; inplaats toch van een minder aangename erfenis voor den nazaat achter te laten, getroostte men zich alsnog eene opbrengst van f61.20 per. Hectare bijeen te brengen tot aflossing van schuld.
In 1699 is de zeedijk belangrijk verhoogd, doch niettegenstaande dezen betrachten maatregel van voorzorg, vloeide de polder op 3 Maart 1715 toch weder in. Zwaar werd ook bij die gelegenheid de dijkage zelfs getroffen;
(a) Rekening van de goederen van den wees Marinus Symons, zoon van wijleo Sj/mon Marinuss en Maatje Jana van Couwerve. Zie ook de Stntennotulen van 1583 en 1586 pag. 423.
(i) Archiet van de polders van Oud-Vossemeer.
met 2 voet of 0,70 Meter verhoogen van den dijk. Zij stelden daarom voor Ingelanden voor den tijd van 7 jaar vrijstelling te verleenen van alle „ordinaire en extra-ordinaire” lasten.
want door de daarbij ontstane doorbraak was een nieuwe dijk van 56 Putsche Roeden of van ‘228 Meter lengte, noodzakelijk. (a)
. Door ’s Lands Inspecteurs werd de ontstane schade geraamd op 5 £ Vlaamsch per Gemet, doch daaronder werden ook gerekend de kosten voor het niet minder dan
De verschkade, tot aanvankelijke afsluiting der doorbraak opgeworpen, had eene uitgaaf van ruim 178 £ Vlaamsch na zich gesleept. Deze was evenwel voor gemeenschappelijke rekening der Vier kleine polders gelegd, omdat de binnendijken tegenover Oud-Kijkuit, Leguit en Vogelsang insgelijks zwaar waren beschadigd of oritgrond, en met welker herstelling men eerst een aan vang had gemaakt, nadat het getij door de ontstane openingen in den zeedijk van Slabbecoorn was afgesloten.
Vermoedelijk hebben ook de Drie groote polders bijgedragen in de fcosten tot afsluiting van den vloed. In de rekening van den polder Oud-Vossemeer van 1715 komt althans een post voor van 136 £ 18 0 3 gr. als bijdrage voor de verschkade van Slabbecoorn. De verdere kosten tot sluiting en verbetering van den zeedijk, en die nog 272 £ 3 0 4 gr. Vlaamsch bedroegen, kwamen evenwel geheel ten laste van de onderwerpelijke dijkage, waarin een omslag geheven was van 5 £ Vlaamsch of f30 per Gemet. (b)
Als gevolg van dit ongeval had in het volgende jaar de verbetering van den zeedijk plaats; de kruin, waar-,over het water allerwege was heengevloeid, onderging ! daarbij eene verhooging van 2 voet of van nagenoeg 0,70 Meter; terwijl de beloopen onder doelmatiger gesteldheid werden aangehaald. Een en ander vond plaats met schor-grond, grootendeels aan de gorzen van den Dalempolder
ontleend. Verlies van land, gelijkstaande met vermindering
.
'(af De Pntsohe Roede stond gelijk met 4,06 Meter; de voet erven deed 0,84 Meter, Archief Van de polders vsu Oud-Vossemeer.
of verzwakking van de draagkracht, inzake het onderhoud, greep gelukkig niet plaats.
Het zou voor ingelanden van deze beperkte dijkage bezwarend zijn geweest de uitgaven te bestrijden, indien er geene hulp van elders ware verleend. In het vorige jaar toch was reeds tot herstel van den gebroken dijk f30 per Gernet of ruim f75 per Hectare omgeslagen en was nu ook de uitgaaf voor de dijksverbetering nog geheel ten laste van ingelanden gekomen, dan zou binnen den lijd van twee jaar een niet te dragen omslag zijn ' -gevorderd geweest. Tot dekking der kosten van het uitgevoerde aardewerk was echter maar een gesehot van Ü fi 8 gr. Vlaamsch of van f2,00 opgebracht; het ontbrekende, werd verkregen uit een gelijken omslag over het dijkersland in den polder Oud-Vossemeer en uit een geinschot over de vroonen in dien polder, (a)
Maar de eene ramp volgde op de andere. Kort na de overstrooming van 1715 leed Slabbecoorn opnieuw een zwaren slag. Door den vloed van 1 Januari 1721 vloeide deze wederom in en deze gebeurtenis ontmoedigde ingelanden zeer en niet zonder reden; want nog werkte de vorige overstrooming nadeeiig op den polder, toen deze weder opnieuw op zoo geweldige wijze werd getroffen. En niet alleen, dal de slechts eenigermate herstelde vruchtbaarheid van den grond, nu andermaal weder groote schade leed, ook liet sluiten van den gebroken dijk eischte thans zwafe offers. Dan, gelukkig, men sloeg weder spoedig de handen aan het werk, om ook'dit zoo droevige ongeval te boven te komen.
Voor de gevallen opening werd binnendijks een dam of kade gemaakt, en den gebroken dijk zocht men onder-tusschen met behulp van daartoe ontboden Hollandsche werklieden te dichten. Men slaagde erin den vloed spoedig te stuiten, daar de dijk, in de met zinkslukken bezette doorbraak, niet uitschoof of verzakte en dus zonder ondervonden vertraging kon worden opgewerkt.
De uitgaven der afsluiting kwamen voor gemeenschappelijke rekening van de polders Oud-Kijkuit en Slabbecoorn;
doch in de kosten voor de heeling en de verhooging van den binnendijk besteed, droeg deze polder voor drie vijfde en Oud-Vossemeer voor twee vijfde gedeelten bij. De dijkgeschoten liepen, niettegenstaande de medewerking van ingelanden van den aanliggenden polder toch hoog; zij bedroegen 2£ 171) of f 17,10 per Geniet, terwijl in het volgende jaar, toen nog niets kon worden bezaaid, voor de voltooiing der sluis van Oud-Kijkuit nog moest worden bijgedragen met een omslag van 1£ 3fi 4 gr. of van f7,00 per Gemet.
In 1749 wendde het Bestuur zich andermaal tot de Staten, hun namens Ingelanden te kennen gevende, de schade aan de dijkage toegebracht gedurende de belegering van Bergen op Zoom. De vorm van den zeedijk was door vergraving en aanleg van verschansingen voor onze daar gevestigde troepen grootelijks gewijzigd, en men verzochtdat alles weder tot den vorigen staat zou worden teruggebracht.
De Staten stelden het adres om advies in handen van ’s Lands Inspecteurs, Leonardus van Duin en Joost Sweemer, met verzoek daaromtrent rapport te doen.
Aan het verlangen van het Bestuur werd tegemoet gekomen. Er werd toegestaan ontheffing van den „extra ordinairen penning van vier schellingen per Gemet, zoo van de dijkersgemeten als van het vroon”, voor den tijd van vijf jaren, en met lastgeving van de deswege te verrichten werkzaamheden en uitgaven een afzonderlijk „ca-pittel” in de polderrekening op te nemen, (a)
In de daarop volgende jaren stond men er weder minder gunstig voor met den polder. In 1764 was vanwege de Staten bij hun besluit van 5 April aan denzelven toegestaan een subsidie van 16 £ 13 fi 4 gr. of van f 100 voor den tijd van zes jaar. En in 1770 wendden dijkgraaf en gezworens zich opnieuw tot de Overheid, haar ook te kennen gevende, dat de polder, slechts 89 Gemeten 62 Roeden groot, in onderhoud had 460 a 470 Roeden dijk; dat de waterkeering door den stroom werd aangetast, en dat deze zelfs van bermen moest worden voorzien, waarop de subsidie, hierboven bedoeld, en met ultimo 1770
(a) Statennotulen van 1749 pag. 242.
geëindigd zijnde, andermaal en alsnu zelfs voor zeven jaar werd toegestaan, (a)
Na veel ondervonden tegenspoed brak voor de veelal gedrukte ingelanden eindelijk dan toch een tijd van eenige verademing aan; hun polder bleef onderfusschen van overstrooming bevrijd; terwijl de dijkgeschoten tot voorziening in het onderhoud door tegemoetkomingen aldus merkelijk werden verlicht. Dan, nogmaals één 'onheil, misschien nog zwaarder dan een der voorgaande, kwam hen te treilen, toen in 1808 door den stormvloed van 14 op 15 Februari, de zeedijk op niet minder dan vijf plaatsen bezweek, of over eene gezamenlijke lengte van 81 Rijn-landsche Roeden of 305 Meter schier geheel van zijne grondvesten schoof.
/», Onder de ontstane breuken was er eene, die als zeer ge-
®vaarlijk kon worden aangemerkt; wijl zij bij eene lengte van 72,35 Meter, eene diepte had overeenkomende met de bedding der rivier. De daardoor loopende stroom vormde in den polder onderscheidene geulen, waarvan eene zich langs de binnenzijde van den zeedijk uitstrekte en een andere, van omtrent 4 Roeden of 15 Meter breed, naar den dijk van ,den polder Oud-Vossemeer liep, en in welke het getij zelfs de aanpalende bedijking beschadigde.
Het water vloeide dagen achtereen in en. uit den polder, vullende telkens ook geheel Oud-Kijkuit, dat tengevolge van het doorbreken van den in 1721 nog verbeterden binnendijk, vca.s overstroomd. Groote kosten moesten ook ditmaal weder worden bestreden, om de gronden aan het water te onttrekken. Alleen het dichten der groote opening vorderde eene uitgaaf van fl4’500, terwijl de uitgaven voor de sluiting der overige gaten w'erden berekend op f lO’OOO, en boven en behalve dat alles leed men, zoo aan het gezaai, als aan het land, weder een niet te berekenen schade.
En toch nogmaals is de dijkage door overstrooming getroffen, en hare zeewering opnieuw zwaar beschadigd. De polder toch brak op 12 Maart 1906 op drie plaatsen in, met het gevolg, dat het met kracht instortende water
(aj Statennotulen van 1764 en 1770 bladz, 149.
steeg tot over den binnendijk van de achterliggende dijkage.
Opnieuw stond de ellende, aan dusdanig ongeval verknocht, met al den nasleep daarvan voor de deur; maar er daagde ook nu weder verlichting onder al het duister van den tegenspoed, De doorbraken, zoo hier als elders in de zee- en binnendijken ontstaan, werden voor gemeenschappelijke rekening gesloten en tegelijk de waterkee-ringen verhoogd. Er werd, zoo voor dezen, als voor de andere getroffen polders, en verder voor noodwendige verbeteringen over f 201^’tl 70 beschikt. Maar ongeacht deze gelukkige regeling van zaken bleef toch nog een groot nadeel, als gevolg van dit ongeval, over; de vruchtbaarheid van den grond was wederom door de verzilting voor eenigen tijd benadeeld en veel andere aangelegenheden, moeilijk om op te sommen, leden opnieuw onder ’t geen weder zoo onverwachts was ervaren.
Wat de gesteldheid der waterkeering betreft, deze is inzonderheid ook in den laatsten tijd, voor gemeenschappelijke rekening van het waterschap veel verbeterd. Vooral in de jaren 1912 en 1913 is daaraan en tegelijk ook aan de zeedijken der overige polders, veel ten goede gewijzigd. Aanzienlijke uitgaven zijn daarmede gemoeid geweest; zij beliepen een bedrag van f93’‘[25,5% terwijl voor onteigening ook nog over f'12’081,276 moest worden beschikt.
De dijk heeft thans eene gemiddelde hoogte van 5,50 Meter boven N.A.P.; hij wordt alsnu door bermen gesteund, en is over ruim 1400 Meter met kunstwerken tegen afslag verdedigd. Over een aanzienlijk deel, tegenover of langs het schor, worden vooralsnog geene voorzieningen gevorderd.
Suatie. Nopens de uitwatering van den polder valt niet veel te berichten. Hij sneert op Oud-Kijkuit door een steenen duiker in den binnendijk. Blijkens de voorhanden bescheiden, uitsluitend op deze aangelegenheid betrekking hebbende, geschiedde de loozing van het hemelwater ook vroeger langs dezen weg, doch tijdens op het oostelijlce eind nog geene aandijking of voorpolder bestond, moet de dijkage öf op de Eendracht door een zeesluis, öf op den polder Oud-Vossemeer, door een binnenduiker, hebben gesueerd.
Grootte. De grootte van Slabbecoorn iDestond in 1479 uit 120 Gemeten, waarvan 30 Gemeten vroon. Omtrent bet midden der XVIIe eeuw bedroeg de sehotbare otnvang der dijkage nog 89 Gemeten 262 Roeden zonder vermelding van het vroon. Uit de eerstgenoemde opgave blijkt, dat de verhouding in opzicht van de sehotbare tot de vrije gronden aan de voorwaarde, vervat in den brief van uitgifte, nog voldeed. Volgens dat stuk toch moest het vierde gedeelte van het ingepolderde land vrij of vroon zijn en ten bate komen van de ambachtsheeren. (a)
Door de plaats gehad hebbende overstroomingen is ’s polders omvang weinig verminderd. In 1682 spoelden 136 Roeden en in 1715 slechts 6672 Roede lands weg. Thans sluit de zeedijk alsnog eene oppervlakte van 33,5420 Hectaren schotbaar- en 11,4567 Hectaren vroonland yan de wateren af, een en ander bestaande uit middelmatig zware, en doorlatende klei.
Uit de laatstelijk verstrekte grootte is na te gaan, dat een aanzienlijk deel van den polder in 1912 wijziging heeft ondergaan voor het aanbrengen van bermen en andere verbeteringen. Daarvoor is 1,8266 Hectaren vroon en 2,8736 Hectaren, schotbaar land ingenomen. Voegt men bij de verstrekte opgaven van 33,5420 en 11,4567 Hectaren, hetgeen voor die uitvoeringen is inbeslag genomen, en hetwelk 4,7002 Hectaren bedraagt, dan verkrijgt men voor den polder eene 'Oppervlakte van 49,6989 Hectaren of bijna 127 Gemeten,- ongeveer overeenkomende met den omvang, waarop men die in 1555 door P. Rezen, als landmeter, vindt bepaald. (6)
Bij een bezit van 4 Hectaren schotplichtigen eigendom is men stemgerechtigd ingeland van deze bedijking.
Navigatie
[0] Berichtenindex
Naar de volledige versie