Auteur Topic: Geschiedenis stad tholen uit HOL1 - 4  (gelezen 2524 keer)

0 leden en 1 gast bekijken dit topic.

Offline webmaster

  • Administrator
  • Full Member
  • *****
  • Berichten: 171
  • Geslacht: Man
  • local historian
  • -Locatie: Willem van Beierenstraat
Geschiedenis stad tholen uit HOL1 - 4
« Gepost op: augustus 05, 2017, 04:23:29 pm »
YERYOLG DER GESCHIEDENIS.

Het was dan half de 15e eeuw , waarin Tholen voorzeker zijn hoogste punt van bloei en aanzien had bereikt. De stad dreef te dien tijde zelfs handel op Engeland, zooals wij reeds hebben kunnen vernemen uit een charter van 1425 , waarbij . Drank en Willem, beiden zonen van zekeren Jan werden gemachtigd tot vervolging van die van Sandwich, om der schade wil, die zij van de Engelschen daar met hunne schepen ondervonden hadden. Zij konden hen arresteeren en //beeomme-ren” overal, waar zij verschenen, onverschillig of dit geschiedde in Holland of Zeeland.

Ja, in dezen tijd was de nering en de welvaart bijzonder toegenomen. De zeevaart, de handel en de visscherij, de zoutziederij en de landbouw, bloeiden hier meer dan in menig andere stad Maar kort nadat wij ons overzicht gaven, trof ook haar eene deerlijke ramp, tengevolge waarvan haar aanvankelijk genoten bloei, even als die van het naburige B eymerswale, voor langen tijd werd geknakt.

Het was namelijk op 16 Mei 1452, toen door een vreese-lijken brand vijf zesde gedeelte harer gebouwen, waaronder het Stadhuis, het Gasthuis en eene poort werd vernield. a) De 256 257

brand schijnt in het noordelijke gedeelte to zijn begonnen; ongetwijfeld heeft hij ook daar wel zijne grootste verwoesting aangericht, wijl de omgeving daar, sinds die noodlottige gebeurtenis , nog immer met den naam van //Het Verbrande” wordt bestempeld *).

Afgaande op de strekking van het meest geteisterde gedeelte door den brand, vermoedt men dat de wind bij die vreeselijke ramp noordoostelijk is geweest; de wind toch, en vooral ook de stroo- en rietbedekkingen op de meestal nog houten woningen , zullen voorzeker veel tot de snelle verbreiding van het vuur of tot den zoo ontzettenden omvang van den brand, hebben bijgedragen.

Verschrikkelijk was deze gebeurtenis, waarvan men de oorzaak niet meer kent. Niet alleen de huizen, maar ook alle have en goed, ja zelfs de vaartuigen in de haven, werden een prooi der vlammen, zooals blijkt uit de gehavende of gesplinterde hulk, de //stadscogge,” op het zegel der stad.

De noodlottige gebeurtenis, die in weinige uren tijds het werk van eeuwen vernielde, schijnt den brand van Reymerswale van 2 Mei 1450 nog verre te hebben overtroffen 257 258). Men kon na afloop van de ramp met recht zeggen, de stad van Jan van Beatjmont bestaat niet meer.

De plaats, aan zoovelen dierbaar, lag daar alsnu door het vuur verteerd. Zij geleek een groote ruïne, waarvan wel de aanblik grootsch, maar de toestand des te treuriger was, wijl alle leven daaruit geweken scheen Niets dan uitgebrande wanden of verkoolde binten; overal gezichten, waarop de doodsangst en de wanhoop te lezen stond; overal hartverscheurende jammerkreten van vrouwen en kinderen; overal losgelaten en verwilderd rond loopend vee, en hier en elders stervenden van den geleden angst en kommer.

Achteruitgang in macht en aanzien was het onvermijdelijke gevolg van dit noodlottige ongeval. Velen verlieten de verbrande stad, om elders bij vrienden en bekenden een onderkomen te vinden; zij, die bleven, waren schier van alles beroofd. Wel wendde het stedelijk Bestuur onmiddellijk alles aan, om de zware ramp te boven te komen; wel onthief Philips van Boukgondië zelfs de stad van haar optebrengen aandeel in de Grafelijke bede, onder beding dat men de te innen gelden zou // uitdeelen” onder hen , die hunne woningen wensch-ten op te bouwen; wel werd door dien Vorst ook een privilegie verstrekt, inhoudende machtiging, om misdadigers te bannen, om van eiken poorter, die de stad verliet, den 20atca penning zijner bezittingen in te vorderen , en om van burgers, geen poorters zijnde, maar van hen ervende, den 20“ten penning der erfenis voor de stad te heffen ; maar dit alles, hoe ook van bijzondere belangstelling getuigende, was niet toereikende, om de geleden schade ook maar ten deele te heelen.

Philips van Boukgondië zelf gaf last tot uitgifte van //lyf-penciën” tot een bedrag van 70 £ vis. aan rente, ongetwijfeld met oogmerk, om met de opbrengst dier uitgifte de Stadswerken en het Stadhuis te herbouwen. De stad bleef borg voor de richtige uitbetaling en aflossing der lijfrenten, die op drie levens konden worden uitgegeven 1). De Graaf beloofde de gemeente daarvoor schadeloos te zullen houden, stellende zijne domeinen des gevorderd te harer beschikking als onderpand. Dan, laten wij ’s Vorsten merkwaardigen brief in deze zelf doen spreken. Philips dan geeft »de stede van der Tholen ende dengenen, die zyt voort machtigen zullen, ende eiken van dien, volcommen maoht ende speciaal bevel, . onse voorsz. renten ende Domeinen te innen ende te ontfanghen van onsen wegen met sulcken rechte, als onse Rentmeister van der Tholen en Scakersloo dat souden mogen innen ende out-

vanghen.” Verder heet het: »Ende want onse stede van der Tholen ons in dese saicken groiten danck ende gunst gedaen hebben, soe hebben wy voir ons, onsen erven ende nacome-lingen, graven ende gravinnen van Hollant ende van Zeelant, gcloift en geloven'in goeden truwen ende princeliken woorden, alle punten in desen onsen brieven begrepen, en elek bysonder te houden ende te volcommen sonder in eenigerwys dairtegen te gain, te doen of te. laten doen of eenige wegen te soeken ofte te laten soecken, dairmede eenige van dese punten voirsz. eenichsins gcmeinckt of gebroken soude mogen worden” *). Ook de Graaf had alzoo geld noodig, hetgeen ons niet verwondert. in aanmerking nemende, dat veel van de stadswerken, toen nog voor rekening der Grafelijkheid komende, insgelijks herstel of vernieuwing vorderden.

Stellig is het Stadhuis alstoen ook herbouwd in den trant, als waarin wij dit alsnog aanschouwen. Het is een aanzienlijk gebouw met een slanken voorgevel van zoogenaamden witten arduin. Op dezelfde wijze als in de Raadhuizen van Veere en Middelburg heeft men ook hier het voornemen gehad in den voorgevel beelden te plaatsen, waarvoor de ijzeren haken en de baldaquins alsnog aanwezig zijn. Voor zooverre mij bekend is, is het in deze slechts bij het voornemen gebleven. Ware het oogmerk van den bouwmeester bereikt, dan zou men wellicht in dien gevel de beeltenissen van Jan van Beaumont — Mama van Soisson,

Jan van Blois — Maghteld van Gelee ,

Guy van Blois — Maeia van Vlaandeiien en Prank van Boesele — Jacoba van Beieren , als Heeren en Vrouwen van Tholen hebben aanschouwd.

Het was bij deze gelegenheid, dat het stadsbestuur ook vergunning verzocht tot het doen vervaardigen van een nieuw zegel, ten einde de te plaatsen of uit te geven lijfrenten daarmede te stempelen. De Graaf tot wien dit verzoek gericht

was, gaf daartoe vergunning, onder beding evenwel, dat liet te maken zegel later in het openbaar of in tegenwoordigheid van de gansche gemeente zou worden verbroken    Niette- '

genstaande dit bepaalde bevel, schijnt toch geenc onbruikbaar-making daarvan te zijn gevolgd, want in 14 5(5, toen andermaal ulijfpenciën" werden uitgegeven, gaf dezelfde Vorst machtiging, om daarvoor alsnog het oude of bestaande zegel te gebruiken 259 260 261),

Het zegel, dat hoewel geschonden, in de vorige eeuw nog op een rentebrief van 1470 aanwezig was, stelde een zeer gehavende // hulk of Cogge” met een geheel onttakelden mast, voor. Het schild was gekantonncerd met vier klimmende leeuwen , waarvan de eerste, en vierde van keel, de tweede en derde van sabel; ook de u Cogge” was van sabel en de twee bovenste leeuwen waren vereenigd met een van onderen gekan-teelden dwarsbalk Boven op het schild stonden twee vogels. Aan de zijden daarvan vond men twee hagedissen of andere dieren met een omschrift in Gothische typen van den volgenden ihhoud: //Sigillum Communitatis de Tolnis.”

Later is dit merkwaardige zegel, welks symbolen ongetwijfeld zinspeelden op den deerniswaardigen toestand der stad, merkelijk gewijzigd, want op dat van 1586 komt de gekan-teelde dwarsbalk niet meer voor; ook de hagedissen ontbreken, zijnde hunne plaatsen ingenomen door griffioenen, die het schild, dat met een gouden kroon gedekt is, dragen. Daarna heeft nogmaals wijziging plaats gehad.

Het stadszegel met de gehavende Gogge was niet zoo oud, als dat der Kerk, dat reeds bestond in den aan vang der 15® eeuw, toen onder anderen het schrijven van het Kapittel aan de Geestelijkheid van Schakerloo daarmede werd bekrachtigd 8). Maar de stad was lang te voren in het bezit van een nog

ouder zegel geweest. De brand schijnt echter aanleiding gegeven te hebben tot verandering.

Het zegel der Kerk stelde voor het beeld van de H. Maagd met het kind Jezus op den arm tusschen twee kerkpilaren.

De Kerk had alzoo hare H. Maagd, de stad hare oorlogs-cogge tot symbool bij de vervaardiging van haar zegel tot grondslag genomen. De oorzaken, waarop die voorwerpen tot stand waren gekomen, waren zeer verschillend. Het eerste, het zegel der Kerk, had zijn ontstaan te danken aan eene gelukkige gebeurtenis, aan de Verheffing der kapel tot eene Collegiale Kerk ; het andere was het gevolg eener vreeselijke ramp, van de verbranding der stad.

Reeds in 1458 schonk Philips van Bouegondtë de stad wederom een privilegie. Hij gaf namelijk hare poorters vrijheid, om gestolen goederen weder in ontvang te nemen, mits uit //der heerlycker handt.” Ook regelde hij het beheer der weezen, door deze rechtstreeks onder het toezicht te stellen van baljuw, burgemeesters en schepenen. De Vorst gelastte den Magistraat een nauwlettend //toevoorzicht” te houden, zoowel op de weezen, als op hunne goederen. Men was gehouden over de ouderlooze kinderen voogden te stellen, die verplicht waren jaarlijks van hunne goederen rekening en verantwoording te doen voor de wet en de naaste bloedverwanten. Hetgeen jaarlijks van de verplegingskosten overbleef, zou worden //opgelegd,” en de kinderen moesten onder voogdij blijven, tot //sy redelieken out ende wys waren,” en in staat om //keur selve te regerene.” Een en ander werd natuurlijk ook nu weder bepaald zonder //arglist ofte verkeerde bedoeling.”

’s Graven bepalingen bleven van kracht tot in 1565 , toen baljuw, burgemeesters en schepenen het echter raadzaam vonden , ze te wijzigen en aan te vullen. Men was er alstoen van overtuigd, dat, ongeacht de voortreffelijke voorschriften , toch nog veel verkeerds in de behandeling der weezen en in het beheer hunner goederen plaats vond. Van velen werden de eigendommen //onnuttelyck” gebruikt; dikwijls werden

hunne goederen tegen te lage prijzen van de hand gedaan, een en ander tot «-groot verdriet” van de later tot jaren van onderscheid gekomenen.

Van veel vooruitgang op zedelijk gebied, getuigen de ingeslopen misbruiken niet; de nadere regeling van 1565, is zij op waarheid gegrond, levert het bewijs, dat men het destijds met ’s Graven oprechte bevelen, om toch alles te doen, «sonder argelist ende verkeerde oogmercken,” zoo nauw niet meer genomen had.

Maar de Magistraat bracht alstoen in ’t beheer verandering. Hij stelde na //rypen rade ende deliberatie” een geheel nieuwe «instructie” vast, bestaande nit 51 artikelen, waardoor de goederen der weezen onder ’t beheer eener //weeskamer” werden gebracht.

Personen van beroofder //sinnenen zij die «sot of sympel, blind en stom ofte met allen doof waren,” kwamen en bleven hun gansche leven onder voogdij. Van deze uitvoerige instructie is in het stadsarchief nog een net exemplaar op perkament geschreven, aanwezig J).

In het schrijven, waarbij het Stadsbestuur de voorrechten betreffende het weezenbeheer had verzocht, was de toestand der Gemeente met donkere kleuren geschilderd. Men had den Graaf medegedeeld, dat de stad gelegen was //in een hoeck van der zee;” dat //er luttel volcks in verkeerde; dat er weynig loops van comanscap in was , en dat de inwoners er niet souden kunnen blyven, als er geene hulpe kwam van hogerhandt ” Philips had de zaak met aandacht //overmerckt” en, altijd //begheerende de welvaert, bate ende prouffite van synen lande,” had hij zich spoedig laten vinden, om zijnen poorters ook nn weder datgene te verleenen , wat zij zoo vurig in geschrifte hadden verzocht.

Maar de stad was ook zwaar geteisterd; hetgeen noeste vlijt en overleg in den loop van eeuwen bij elkander had gebracht,

') Zie het Stadsarchief.

was grootelijks door het vuur verteerd, en ’t viel niet gemakkelijk eene zoo geweldige ramp te boven te komen. De meeste burgers waren geruïneerd, terwijl zij, die op de stroomen hun brood moesten verdienen, in die dagen niet dan tegenspoed ondervonden. De wateren toch werden sinds eenigen tijd onveilig gemaakt door tal van zeeschuimers, wier driestheid, afgaande op hetgeen de bescheiden ons daarvan verhalen, aan het ongeloofelijke grenst. Zij toch voeren, dreven of ankerden gemeenschappelijk op de stroomen, wachtten de arme visschers of beurtlieden af, plunderden hunne vaartuigen, sloegen velen van de ongelukkige schepelingen dood, wierpen hen over boord of stelden hen op zwaar rantsoen, waarvoor de losprijzen dan op bepaalde plaatsen soms onder de muren van de woonplaatsen der gegijzelden, moesten worden uitgereikt.

Deze plaag kreeg ook voor onze Tholenaars zulke afmetingen, dat het schier niemand meer waagde uit te zeilen. De stad verbond zich in deze moeielijke aangelegenheid met andere gemeenten, en na eenig overleg kwam men tot het besluit, gedeputeerden af te vaardigen naar den Graaf, die in deze weder wel bereid zou bevonden worden te doen, wat hij vermocht.

Uit Philips’ open brief betrekkelijk deze aangelegenheid, verneemt men, dat de zeeroovers bestonden //uyt menigerhande nacien, hun bethoenende vyande der menschelicker naturen.” Zij hadden sinds lang //groote verderfflioke schade” aangericht //aan visschers en coopvairders,” zoo //an live als aen goede.”

Dagelijks, zegt de Graaf, nam die plaag toe, zoodat //de zee soo voll dieven wert dat schier nyemant die meer veyligh kon bevisschen noch bevaren.”

Men had Philips ook medegedeeld, dat er nog lieden te vinden waren, die door hebzucht gedreven, den roovers //spyze ende drancke verkochten,” ja, zelfs met hen handelden in gestolen goederen, als had men met eerlijke lieden toe doen, De vorst had daarom op staanden voet zijn open brief tegen dien zeeroof uitgevaardigd, waarin hij meteen ook het verkoopen van //victualiën” aan de roovers ten strengste laakte en ver-

bood. En niet alleen het verknopen van levensbehoeften, ook het verhandelen van geroofde goederen, en liet /'verduisteren” daarvan, werd ten strengste gegispt of verboden. Hij beval den beambten de dieven op te sporen, de door hen geroofde goederen in bewaring te nemen en die terug te geven aan de rechtmatige eigenaars, en om de roovers te doen straffen sonder verdragh nae gelegenlieyt hoirs misdaets.” Den visschers raadde hij, zich te verdedigen of de roovers te wederstaan; zij zouden in geenerlei opzicht daarmede iets misdoen tegen hem.”

Philips beval, dat men zijn open brief //uy troepen ende kundigben of doen uytroepen en cundighen sou, ‘t allen steden ende plaetsen, daer’t behoirde, in sulcker manieren, dat nye-mant billiker segghen en moge, dat die niet tot synne ken-nisse gecomen en sy” 1).

Maar dit alles was naar het oordeel van de Gedeputeerden nog geenszins voldoende, om het kwaad, dat zulke verschrikkelijke afmetingen verkregen had, uit te roeien. Zij verzochten, nog vóór hun vertrek //searpere” bepalingen, waartoe de welwillende Landsheer, men verwondert er zich over, zich onmiddellijk weder liet vinden.

Na gezegd te hebben, dat //die voorsz. gedeputeerde onser voirsz landen ons naederhand noeh voirder onderwesen hebben, hoe dat sy meerder ende breeder provisie ende voirsienicheyt noch hierinne behoeven,” bepaalde Philips op denzelfden dag, dat, wanneer weder zeeschuimers in eenig gat of iu de eene of andere haven verschenen, de inwoners maar gemeenschappelijk tegen hen moesten optrekken, hen aanvallen en gevangen nemen; zij konden hen // kwetsen, doodslaan, overboordt worpen,” enz. al naar het hen goeddacht.

Maakten zij de roovers //tot gevangenen” en haalden zij zich daardoor kosten n op den hals,” dan konden zij die uitgaven verhalen op de van hen genomen vaartuigen en goederen, Al de ambtenaren werden in dit tweede stuk vermaand, toch

'/hun uiterste plicht” te doen in het achterhalen, opsporen en straffen van dit roofgespuis.

De Graaf gelastte ook nu weder, // dese tegenwoordige brieve te doen uytroepen ende cundigen openbaerlick ende overal in syne landen een yegelick in syne bedrive ter steden ende plecken, al soi ’t gewoenlick ende gecostumeert is te doen, updat een yegelioken, die wete dair off hebben moge ende dieselve brieve doen ende laten onderhouden ende volcommen van puncte tot puncte nae hoiren inhouden, want liy ’t alsoo gedaen wilde hebben” 1).

In hoeverre nu het zelf optreden der burgers tegen dit roofgespuis geholpen heeft, vernemen wij niet; evenmin blijkt in hoeverre ook andere gewesten met die plaag te kampen hebben gehad; alleen is uit de bescheiden van die dagen op te maken, dat de armoede en de verslagenheid hier, ook door deze aangelegenheid, groot was. En ook dit is zeker, dat in plaats van het zelf optreden der visschers, men destijds beter ware geweest met een One jus Pom.ee jus en diens vloot, want waarlijk de zeeroovers waren lieden van geene kleinigheid vervaard.

Een gansch andere, een min of meer voordeelige zaak, had omtrent dezen tijd voor Tholen plaats. De uitgebreide slikken en schorren, aan de overzijde van den stroom, tegenover de stad, waren, wij zagen het reeds in ons laatste overzicht, tot rijpe gorzen opgewassen, Hoofdzakelijk was dit hèt geval met die, welke gelegen waren tusschen de Eendracht en de Weel, later bekend onder den naarn van het Lange-Water, doch hetwelk eigenlijk niets anders was, dan een nog altoos overgebleven vermogende geul van den alouden Quarenvliet.

De Heer van Bergen-op-Zoom, Jan van Glimes, bijgenaamd Jan met de Lippen, ging over tot het bedijken dier gronden, waardoor de Heer-Boudewijnspolder ontstond, die tusschen twee vlieten ingesloten, aanvankelijk dus een eiland vormde.

In den nieuw aangewonnen polder verrees zelfs een dorp , welks molen werd gebouwd op den dijk, nagenoeg recht over den noordoostelijken hoek van den Dalempolder '). De toren van dit dorp lag ongeveer in de lijn, die getrokken wordt van den kerktoren van Bergen-op-Zoom naar den toren van het Stadhuis van Tholen, op ongeveer 300 meter van den tegen-woordigen zeedijk.

De grondslag van het sinds lang verdwenen plaatsje is tegenwoordig, zoo door de grondsoort, als door zijne onregelmatige gesteldheid , nog van het andere polderland te onderscheiden. Bij de bewoners van den omtrek staat het perceel, dat de begraafplaats en de puin van de Kerk en den Toren onder zijne lichte grasnerf verbergt, bekend onder den naam van //De Toren,” misschien, omdat de laatste overblijfselen daarvan nog tot diep in onze eeuw zijn aanwezig geweest.

De bewoners van het dorp en den nieuwen polder kwamen te Tholen ter markt, zij voerden hier hunne granen aan, tot weinig tijds later, toen de Heer van Bergen-op-Zoom ook de Halstersche Weel of den Quarenvliet afsloot. Daardoor verbond hij het verkregen poldereiland met het vasteland van Noord-Brabant, eene aangelegenheid van groot belang ook voor Tholen, dat daardoor een betere gemeenschap verkreeg met dat gewest.

De gronden van den Heer-Boudewijnspolder spelen in de latere geschiedenis van Tholen eene gewichtige rol, redenen waarom wij hunne opkomst ook steeds in onze overzichten van de stad lieten volgen.

Door hetgeen wij van tijd tot tijd mededeelden, hebben wij de stroomen Quarenvliet en Heenetrecht de plaat zien vormen, die nu bekend staat onder den naam van den Heer-Boudewijnspolder. Wij hebben hare wording van den beginne af gadeslagen; wij hebben haar als een langwerpige zandrug tengevolge van eene oorspronkelijke, groote stroomverwijding, zich

’) Tegenover den zoogenaamden hoek van Jan MaNSE.

boven de gewone ebstanden zien verbeffen; later hebben wij haar als eene bloeiende slikvlakte gekend, en eindelijk heeft men haar zien aangroeien tot een grazig, doch van alles afgezonderd, eenzaam schor. Thans ligt diezelfde plaat, na al hare ondergane veranderingen, daar voor ons als een uitge-breid stuk grond met dijken omringd. De opwas vormt een eiland, omtrent hetwelk het thans voor velen, niet meer met de aloude gesteldheid bekend, raadselachtig is, of het door zijn eigenaardige ligging, tot het aloude Brabant of tot Zeeland moet worden gerekend. Later zullen wij gelegenheid te over hebben, om ook de lotgevallen van den alsnu verkregen polder na te gaan, want nog vaak zullen de drooggevallen gronden in deze geschiedenis worden aangehaald.

En strekte deze toevallige gebeurtenis tot voordeel van deze plaats, ook van ’s Graven zijde werd voortdurend gedaan, wat mogelijk was tot tegemoetkoming der geteisterde stad. Zoo ontving zij, tien jaar nadat haar het ontzettend ongeluk getroffen had, in 1462., de overzetveren met de veerstallen in erfpacht. Philips gaf deze veren in erfpacht tot een bedrag van 25 £ vl., en tot opheldering van dit geldelijk bedrag wordt gezegd, dat de Engelsche Nobel, wegende 41/, engels, gelijk stond met 8 schellingen 4 penningen ’). Van die erfpacht moest 13 £ betaald worden voor het Botkens veer; de resteerende 12 £ bevatten de renten voor de overige veren. Het eerstgenoemde bedrag moest uitbetaald worden aan Geer-burgh, Heyniuch Teylincx dochter, en haar oudsten zoon, Jacob Greusinok, gedurende hun beider leven en eindelijk aan de langst levende moeder of den zoon, omdat het Bot-kensveer hun had toebehoord; het laatste moest jaarlijks gesteld worden in handen van den Rentmeester der Grafelijkheid te

') De bepaling is niet juist. De Nobel hierbedoeld, was van 36 stuks in de Mark en woog dus 6.831/, Gram, terwijl 4'/2 engels overeenkomen met 6.92 Gram. Het geldelijk bedrag zal berekend worden in eene beschrijving van het oude Muntwezen.

Tilden. Eerst over 1494) is het volle bedrag' van 25 £ aan den Rentmeester uitbetaald, waaruit blijkt dat Jaoob (Jreijsinck ’s jaars te voren moet zijn overleden.

Deze in erfpacht uitgegeven veren waren drie in getal, namelijk het oude veer van Schakerloo op Reymerswale , op het einde van den alsnog daarnaar geheeten Yeerweg in Sclia-kerloo ; het tweede was het overzetveer van Broodeloos op Bergen-op-Zoom, en het derde, dat tusschen de stad en den Heer-Boudewijnspolder. Het oude veer van Watervliet op de n Meeneweyde,” in 1318 nog voor 4 .£ vis. aan Remoer verpacht , bestond sinds lang niet meer ’).

Yan deze veren was dat van Tholen op Heer-Boudewijnspolder weldra het voornaamste; dan volgde dat van Schakerloo op Reymerswale en het veer van Schakerloo op Bergen-op-Zoom was het minst bezochte. Dit blijkt vooral uit de pachtsommen, die bij openbare verhuring werden bedongen. In 1493 toch bracht het veer van de stad op Heer-Boudewijnspolder 21 £ 4 jp op; dat vah Schakerloo op Reymerswale werd verhuurd voor 16 £ 1 fi 5 gr. en het veer van Schakerloo op Bergen-op-Zoom gold slechts 2 £ Yl. in het jaar 262 263).

Het behoeft ternauwernood opmerking, dat het veer tusschen de stad en den Heer-Boudewijnspolder vóór de droogvalling van de Hazardshil geheel anders was dan thans. Het heette alstoen te zijn het veer tusschen Halsteren en Tholen; maar de overtocht, die ten deele langs het Lange-Water, en ten deele langs de Eendracht moest plaats hebben, ging van deze zijde uit van den Dalempolder bij Molenvliet, en vóór het bedijken van Dalem, van den dijk van den Yijftienhonderdgemeten-polder, zooals uit de aloude gesteldheid der onbedijkte gronden van Tholen nog kan worden nagegaan. Ook uit de rekeningen van Jan van Biois is dit duidelijk, want als landingsplaats van hem

of van zijne omgeving wordt wel //de polre,” maar nooit de stad vermeld De posten toch op de overzetting betrekking hebbende, luiden gewoonlijk als volgt: //Betaelt de ooste van //twee waghen te huur, daer her Jan van Langebak , Jan //van Beakel en anderen myns heeren ghesinde mede voeren //van den Berghe tot Hilsteien op ’t veer en eenen veerboet //daer si van Hilsteren mede overvoeren Ter Tolne an den polre.” Daarop volgt dan het bedrag, dat verschillend was, al naar gelang een groot personeel of veel of weinig paarden werden overgezet.

Men kwam alzoo te Bergen-op-Zoom aan. Reed van daar naar Uil- of Halsteren, en voer van Halsteren, van de grens der Hil, over naar //den polre” van Tollen ]). Van den ouden vaarweg langs welken de overtocht plaats had, zijn de spranken in het Lange-Water tot aan het dorp Halsteren en in de Weel of de Kreek, die zich uitstrekt tot aan den ouden duinvoet, nog duidelijk zichtbaar 264 265).

Zooals te begrijpen is, bracht de bedijking van den Heer Boudewijnspolder in dit alles groote verandering. Het eigenlijke veer van Halsteren op Tholen verviel. Wel bleef het dorp, hoog op de duinen gebouwd, nog eenigen tijd in ’t bezit van zijne vaart, doch bij de afsluiting van den stroom, waardóór het van de Hazardshil lag gescheiden, kwam ook deze te vervallen en stond Halsteren, dat gedurende zoo vele eeuwen de zee onder allerlei omstandigheden tot aan den voet zijner heuvelen had zien vloeien, als midden in ’t land.

Welk eene omkeering heeft ook hier plaats gehad! Halsteren werd herschapen in een landdorp. En datzelfde Halsteren had in het grijze verleden, toen de polders Vijftien-honderd-gemeten, Dalem, Nieuwland, Peuke en Puit, gansch

de beide 'Vosmeeren, de Yrijberghe polders, de dijkagen van St. Axmaland en van St. Philipsland nog niet bestonden, over zulke onoverzienbare water- en zandvlakten naar zijne ranke vaartuigen uitgezien! Het'was zoo dikwijls getuige geweest, zoowel van de hevigste woelingen en brandingen, hoog tegen de hellingen zijner duinen, als van het kalme, schijnbaar effene watervlak, dat zijne zachte deining aan den voet zijner stranden ternauwernood had laten bespeuren.

Maar ook het andere veer over de Eendracht heeft in den loop der eeuwen groote verandering ondergaan Dit veer lag tusschen Broodeloos en Bergen-op-Zoom, en stond in de omwandeling als het veer van Galgenoord bekend.

Vóór het ontstaan der voorpoldeTs lag het punt van afvaart aan de oude waterkeering van Schakerloo, die in de 14e eeuw ook met den naam van //Broetloosdyck” werd bestempeld *) Men voer aanvankelijk dus door de monding der Mossel-Ee naar de Schelde, en zoo rechtstreeks naar Bergen-op-Zoom, dat reeds in de Middeleeuwen zekeren invloed op dc omgelegen plaatsen bezat, door deze in menigerlei opzicht van alles te gerieven.

Oveï het veer op Galgenoord, doch hoofdzakelijk over dat tusschen de stad en den Heer Boudewijnspolder, ontstond in later dagen, toen het rechtstreeks in verbinding kwam met Bergen-op-Zoom, hevige twist met den Heer van Bergen, die voorgaf daarop evenwel recht te hebben als Tholen.

He Heer van Bergen-op-Zoom had in die dagen juist een dam gelegd door de Halstersche-Weel, waardoor, zooals wij hiervoren reeds opmerkten, de Heer-Boudewijnspolder met het land van Bergen-op-Zoom was verbonden. Op den opgeworpen afsluitdam was door hem zelfs een dijkgeld gesteld, iets wat door Philips van Boukgondië was nagevolgd, een en ander,

') Rekeningen der Grafelijkheid onder het Henegomusche Huis van 1343, bladz 366.

zooals Tholens Magistraat liet blijken, tot groot nadeel der • stad, die zich daarover beklaagde.

De Graaf schafte het dijkgeld af en gelastte, dat dit ook niet meer door den Heer van Bergen-op-Zoom zou geheven worden. Door dezen werd evenwel niet terstond aan die lastgeving voldaan, want in Maart van het volgende jaar volgde nogmaals verbod van den Graaf op het belasten van den dam. Dan, ook toen schijnt daarin geene verandering gekomen te zijn 1); de Heer van Bergen-op-Zoom stelde zelfs ook in de Eendracht tegenover de stad veerschippers aan, nevens die van Tholen tot voorziening in de bediening van dat veei, en behield tegelijk het tol- of dijkgeld op den dam door de Weel.

Philips, die de veren had uitgegeven en de stad bijzonder genegen was, liet daarop de rechten van Tholen op de veren onderzoeken door het Hof van Holland, dat na vele pleidooien de gedane uitgifte bekrachtigde, en de stad in het gebruik daarvan voor beide zijden van den stroom , handhaafde, De Landsheer schreef daarop een open brief, inboudende nogmaals verbod tot heffing van het damgeld, die door zijn Deurwaarder voor de pui van het Stadhuis van Tholen moest worden afgelezen. De aflezing moest echter ook plaats hebben te Halsteren , doch des anderen daags, daar komende, oordeelde de Schout, de bekendmaking niet noodig, wijl de meeste lieden van zijne gemeente bij de aflezing van het stuk te Tholen • waren tegenwoordig geweest.

Te Bergen-op-Zoom, waar ’s Graven stuk insgelijks den volke moest worden bekend gemaakt, gaf de Deurwaarder bericht van zijne zending aan den Magistraat; hij deelde dien den inhoud van het schrijven mede, doch het stadsbestuur bemerkende , dat de brief gegeven was in Holland, zonder voorzien te zijn van het Groot-Zegel van het Hertogdom Brabant, gaf voor, alleen gehouden te zijn, bevelen van dat zegel voor-

,) Zie het Charterboek van Tholen, zijnde het stuk van 26 Maart 1462.

zien, te gehoorzamen. Het liet de publieke allezing van het stuk derhalve niet toe 1). Ondertusschen ging de Heer van Bergen-op-Zoom voort met liet stadsbestuur het te bemoeilijken in het gebruik der veren op de Eendracht; hij had twee schippers aangesteld, namelijk Meeuws Hendrikszoon en Jacob Danckaertszoon , die tegelijk met de Tholensche varenslieden de veren bedienden.

Het Hof van Holland zond eindelijk een Deurwaarder, met opdracht hen op te sporen, die den veerlieden van de stad in hunne bediening belemmerden; hij werd tevens gemachtigd te handelen naar bevind van omstandigheden, met gehouden-heid het Hof te dienen van bericht nopens den uitslag zijner zending.

De Deurwaarder te Tholen gekomen zijnde, verzocht beide schippers van de overzijde op ’t Yeer tegenover den Heer-Boudewijnspolder; hij noodigde daar meteen den Baljuw en de Schepenen der stad, en daagde met den Stadsbode nu ook den Heer van Bergen-op-Zoom in, die echter niet verscheen 266 267 268). De man van het gerecht las daarop alle stukken op de veer-quaestie betrekking hebbende in tegenwoordigheid van de schippers, van den stadsbode en van de schepenen mr. Jan Yesens-zoon en Hendrik Janszoon, voor, tegelijk den beiden veerlieden van den overkant het verder gebruik der veren verbiedende op boete van 200 £ Yls. zoo dikwijls zij daartegen iets ondernamen 8).

De veerschippers gehoorzaamden; zij haalden hunne booten met riemen op het droge, en de Deurwaarder, tevreden over den gunstigen uitslag zijner zending, plakte het relaas van

het verhandelde aan Tholens kerkdeuren aan '). Ook den Heer van Bergen-op-Zoom werd met den stadsbode, Coenelis Jacobs , afschrift van het vonnis gezonden, tegelijk met bericht, dat, indien hij daarin niet berustte, eene dagvaarding zou volgen, om te verschijnen voor het Hof van Holland in den Haag.

Uit de bescheiden is niet gebleken, wat hierop is gevolgd; wel is na te gaan, dat de Heer van Bergen-op-Zoom het de stad vooreerst niet bemoeilijkte, maar toch nooit van zijne rechten, om ook van zijn kant het veer te doen bedienen, heeft afgezien. Hoe het is gegaan met den dam door de Hal-stersclie-Weel, daarvan is niets gebleken. Of deze door het stadsbestuur van Tholen, of door den Heer van Bergen-op-Zoom is doorgestoken, is onbekend; geenerlei bericht treft men daarvan aan. Dat evenwel van den kant der Iieeien van Bergen-op-Zoom niet voor altijd in de beslissing nopens het veer is berust, blijkt ook uit eene //Deductie” in ’t begin der 18° eeuw van wege dit doorluchtige Huis aan de Leenkamer van Brabant overgelegd. In dit merkwaardige stuk worden de rechten dier Heeren op de veren van den Noordbrabantschen kant op breedvoerige wijze ontvouwd, en ’t is om de vele bijzonderheden wil, dat wij, op gevaar af van zelfs al te wijd-loopig te worden, het hier zakelijk doen volgen.

Het land van Bergen-op-Zoom, aldus begint het stuk, is altijd vereenigd geweest met dat van Breda, gezamenlijk uitmakende een aanzienlijk gedeelte van het Hertogdom BrabantE). Het was tot op den dood van Hendkik., Heer van Breda, een allodiaal of vrij goed, dat van niemand in leen gehouden werd, waarvan men geene diensten schuldig was en waarvan men boven God ook niemand als heer erkende. Dit veranderde eerst bij Godevaabt , die het als een leen van Hertog Henduik. I ontving. 269 270

Bij vergunning van Hertog Jan van Brabant van Zondag vóór Sint Jan 1287 werd het land verdeeld, bij welke geleheid de Baronnie van Breda aan Baas van Gaveren , en het land van Bergen-op-Zoom, later door Keizer Karbl V tot een Markiezaat verklaard, aan Gebaud van Wezemale werd toebedeeld 1).

In 1290 werd tusschen de gronden van beide Heeren eene //limietscheydingh” gemaakt, waarbij bepaald werd, dat aan den heer Yan Wezemale was toegewezen de heerlijkheid van Bergen-op-Zoom, die van Wouw, Heerle, Halsteren, Noord-geest, Burchvliet, Hildemisse, enz. met alle toebehooren tot aan het land van Breda en tot aan dat van den Abt van Ton-gerloo "). Aan den zuidkant paalde dit gebied aan Eeckeren en aan den dam van Eeckeren en Burchvliet; ten noorden grensde het leen aan het waterland tot in het midden van het Scheld in Zeeland; met het andere einde reikte het tot aan Steenbergen. Westwaarts lag de grens van dit gebied in den stroom van Holland en Zeeland, en oostwaarts in die van de Baronnie van Breda, een en ander ook blijkens de be-

>) Zie ook bladz. 36 van dit werk. Gekard van Wezemale’s tweede zoon, mede Gerard geheeten, was ook Heer van Bergen-op-Zoom, Merx-hem enz. Hij was gehuwd met Maria van Wilre en hun oudste dochter Maria huwde met Hendrik van Boutershem, waardoor Bergen-op-Zoom in dat Huis overging. Later komen voor Hendrik van Boutershem , gehuwd met Beatrix van Polanen en Hendrik van Boutershem, getrouwd met Johanna VAN Grimbergen, welker laatste dochter Johanna in 1418 trouwde met Jan van Glimes , zoon van Jan VAN Brabant, die een natuurlijke zoon was van Hertog Jan III, en door welk huwelijk Bergen-op-Zoom overging in den huize van Glimes. Van Jan van Glimes en vrouw Johanna van Grimbergen was Jan met de Lippen , hiervoreh genoemd, een zoon.

Oede van Boutershem, dochter van Hendrik van Boutershem en Beatrix van Polanen was gehuwd met Floris van Borsele. Zie bladz. 209.

3) De »Deductie’’ verzwijgt hier Ossendrecht, Woensdrecht en Scha-kerloo. Zie bladz. 36.

scheiden van Jan van Gumes, lieer van Bergen-op-Zoom, en bijgenaamd Jan met de lippen, van 28 Juli 1440 271).

Uit de stukken was tevens te zien, dat genoemde Jan van Glimes in leen hield, Halsteren, Noordgeest, Zuidgeest, enz. met water, wind, visscherij, vogelerij, veren, uitslag en inslag ten watere toe, al hetwelk overeenstemt met de omschrijving van dit goed in de Leen- of Verheffingsboeken van den Sou-vereinen Baad van Brabant in ’t kwartier van Antwerpen.

De grenzen van dit gebied in het bijzonder nagaande, blijkt dat de Schelde en voorts de stroom, strekkende van Zeeland naar Holland, thans de Eendracht, de wezenlijke grens aan deze zijde van het land van Bergen-op-Zoom is geweest.

Ook op de oude kaarten komt de limiet tusschen Brabant en Zeeland , als in het midden van de Eendracht gelegen, voor, en wel onder opzettelijke vermelding, dat al hetgeen, hetwelk op den oostkant van dien stroom gelegen is, tot Brabant behoort met uitzondering echter van den grond tegenover Vosmeer, die tot Zeeland gerekend wordt 272 273 274).

Tegenover Tholen of het Veer lag oudtijds de Heer-Bou-dewijnspolder, thans de Auvergnepolder 8). De laatstgenoemde bedijking behoort het Huis van Bergen-op-Zoom toe, en strekt zich uit tot aan de rivier; de korenmolen van het dorp genaamd </De polder,” stond tijdens de Heer Boudewijnspolder met de zee gemeen lag, op de gorzen recht over Tholen, ter plaatse van het tegenwoordige Hoornwerk; de dijk van den Auvergnepolder ligt alsnu over den grondslag van dien molen en alzoo op Brabantsch gebied.

De Eendracht is ook als de scheiding tusschon Noord-Brabant en Zeeland aangemerkt bij de bedijking van Glimes in 1691. De grens reikt tot in de rivier van Glimes tot aan het fort Zeeland, dat aangelegd is op den grond van Vosmeer, en ook de gorzen en slikken in den stroom aan den Brabant-schen kant maken deel uit van het land van Bergen-op-Zoom. De grondslag, waarop het Hoornwerk in der tijd is aangelegd, en de Veerdam, waaraan de veerschuiten aankomen, behooren insgelijks tot Brabant, zooals blijkt uit zekere kaarten door den landmeter De Bey te Tholen opgemaakt en overgelegd.

Noch Boxhoun , noch Smallegange , hebben de grenzen van Zeeland over de rivier de Eendracht voorgesteld, en de gansche quaestie der Veren is afhankelijk van de limieten tus-schen de beide landen 1).

Zijn de grenzen van het leen uit onderscheidene schrifturen alzoo duidelijk aangetoond, ook de rechtsgeleerden hebben eenparig de limieten van landen tot in het midden van de rivier ren, wegen en bergen voorgesteld, zooals blijkt uit de werken van Hieronymus de Monte en anderen 2). Ook Boxhobn, opzettelijk over de grenzen tusschen Zeeland en de aangelegen landen handelende, zegt, dat uit eene oude //memorie” in de Rekenkamer van Zeeland voorhanden, de //limiet” van dat Gewest gelegen is in de Eendracht; tevens wordt door dien schrijver bij de vermelding der grootte van dit gewest niets gerekend, dan hetgeen die Provincie in Nieuw-Vosmeer over de rivier bezit, iets wat overeenstemt met de Steenrollen van Zeeland, door den heer Eveusdijk den Kroniekschrijver verstrekt : ook daarin wordt van geene gemetsgetallen, als gele- 271

gen aan den overkant van den stroom, in het land van Bergen-op-Zoom, gewag gemaakt.

Op gelijke wijze heeft Smallegange gehandeld ten opzichte van de grenzen tusschen Zeeland en het land van Bergen-op-Zoom; hij stapt, om die van de Schelde langs de Eendracht te vervolgen, alleen de rivier over bij Vosmeer, dat ook werkelijk aan Zeeland toebehoort a).    A.1 het bijgebrachte kan bo

vendien met // proeven” worden gestaafd, want het is niet alleen gebleken, dat de //memorie” door Boxhorn aangehaald, bestaat , maar wat meer is, men heeft bevonden, dat zij is eene uitspraak of zeker //compromis,” gesloten tusschen den Hertog Anthonie van Brabant , Jhr. en Jonkvrouw van Nassau en den Heer van Bergen-op-Zoom ter eener, en Willem van Beieren, Graaf van Holland en Zeeland, ter andere zijde, ingevolge de uitspraak van Hendrik van der Lek en Bloris van Borsele van Sint Maartensdijk, en die beide partijen op 8 Mei 1415 hebben verklaard te zijn een >r onverbrekelyck eeuwighdurend gewysde” 2). Men kan deze overeenkomst beschouwen als een stuk van het uiterste gewicht, daar zij werd gesloten tusschen twee souvereine vorsten en zij met eede is bekrachtigd. Daardoor is de grondslag voor de //paelscheydingh” tusschen den Hertog van Brabant en den Graaf van Zeeland gelegd, en de Heer van Bergen-op-Zoom heeft met de gronden binnen de voor hem aangewezen grenzen, dan ook altijd oppermachtig gehandeld. Hij gaf, op grond van die overeenkomst , in 1460 // octrooi” tot bedijking van den Heer-Bou-

t) De redenen, waarom Nieuw-Vosmeer tot Zeeland behoorde, kenden de stellers der Deductie niet. Maar ook Boxhorn en Smallegange wisten die niet, want de Ver-Trizenvaart, het verlengde der Striene en de scheiding tusschen Brabant en Zeeland, was in de dagen, waarin die schrijvers leefden , sinds lang in polderland herschapen.

3) Zie voor wat betreft Floris van Borsele , den man van Oede van Boutershem , bladz. 204 van dit werk.

dewijnspolder '), verzekerde later het dorp "De Polder," en het was het Huis van Bergen-op-Zoom, dat aan die van Vosmeer vergunning gaf tot herbedijking der gorzen van den overstroomden Heer Boudewijnspolder met de daarom gelegen gronden, te beginnen aan den Molen op die buitengronden tegenover de stad.

In het octrooi van de bedijking, die den Auvergnepolder heeft opgeleverd , werd toegestaan , aarde en zoden te halen voor het onderhoud, tegelijk met het vruchtgebruik der niet binnen de bedijking gevallen gorzen tot aan het vaarwater toe. Ook stond de Heer van Bergen-op-Zoom den bedijkers toe, het leggen van dammen of hoofden op het strand , waartoe de aardspecie insgelijks buitendijks kon gegraven worden, op plaatsen naar verkiezing; uit alle welke «consessiën” het ten duidelijkste blijkt, dat de Heer van Bergen-op-Zoom de rechtmatige eigenaar was van die gronden tot in het midden van den stroom. Dit is trouwens ook klaar te zien uit zekere «sententie” van den Grooten Baad van Mechelen van 1510, waarbij den Heer van Bergen-op-Zoom alle slikken en aanwassen tot in het diep toe, zijn toegewezen, en dat alles, zonder de Staten van Zeeland daartegen ooit zijn opgekomen.

. Het kan met duizend «proeven” bevestigd worden, dat Zeeland van het Eort-bTassau tot het Eort-Zeeland geen grond in Brabant bezit; het heeft hoegenaamd geen «territoir geen jurisdictie, geen regaliën of gerechtigheden aldaar, maar het land staat «sub dominio directo” van deu Hertog van Brabant, en «sub dominio utile” van de Heeren van Bergen-op-Zoom.

!) De polder bestond reeds Anno 1458. Zie Ermerins , Menige Zeeuwsche oudheden uit echte stukken opgehelderd en in het licht gebracht, deel II, bladz. 206, alwaar tevens blijkt, dat mr. JaCOB Creusink , hiervoren op bladz. 315 genoemd, is geweest lid van de Rekenkamer te Brussel.

m

Ook kan tot bewijs van het bijgebrachte dienen zeker gevoerd proces tusschen Tholen en de Leenkamer van ’s-Her-togenbosch, bij hetwelk Cornelis Broers , wegens begane //fraudes” ten opzichte van den Brabantschen Landtol is veroordeeld , en nit welk proces blijkt, dat Broers in den Auvergnepolder wonende, als Noordbrabantsch burger is aangemerkt. Alstoen is ook uitgemaakt, dat het Hoornwerk tegenover de stad, is gelegen op het gebied van Brabant, onder de jurisdictie van Halsteren. Tholen heeft zelfs geen recht of bevoegdheid grond te halen uit de daar gelegen gorzen, dan met speciale vergunning van' den Huize van Bergen-op-Zoom, en de grond, waarop het Hoornwerk ligt, is zelfs cijnsbaar aan dat Huis x). Deze cijns alleen is voldoende voor het bewijs van den eigendom van dit terrein, want voor het «dominium directum utile” is geen ander betoog noodig, weshalve men met vrijmoedigheid kan zeggen, dat noch de Grafelijkheid van Zeeland, noch de stad Tholen, eenige jurisdictie of territoir over de rivier in den Auvergnepolder bezit. De oever der rivier, de kaai, de veren en de slikken met de wateren tot in het diep toe, behooren tot Brabant, en het recht daarop bezit uitsluitend de Markies van Bergen-op-Zoom.

Wij toonen, aldus gaan de stellers der Deductie voort, nu verder aan, dat het Huis van Bergen-op-Zoom ook het recht toebehoort op de wateren en veren voor het vervoer van men-schen en goederen. Men betwist Tholen niet gelijk recht van zijne zijde, maar alleen wordt verlangd, dat men den Heer van Bergen-op-Zoom gelijke voordeelen toestaat, als aan Tholen zijn verleend. JEr wordt alzoo verlangd, dat de Staten-Generaal hen voor hunne principalen mochten machtigen, om aan den Thool-schen kant eene gelijke aanlegplaats te hebben, als die van 275

Tholen aan de overzijde bezitten, en tot de bediening van het Veer van hun kant met pontons, schepen of schuiten tot vervoer van personen en goederen van ’t vasteland van Noord-Brabant naar het land van Tholen. Men verlangt meteen, dat zal worden uitgekeerd, het rechtmatig aandeel van de opbrengst van het Veer, voor zooverre Tholen die reeds alleen ontvangen heeft, want niet alleen is het recht op den stroom van den Heer van Bergen-op-Zoom in vroeger dagen verzekerd, maar er is ook beloofd hem in zijne bezittingen en rechten te zullen beschermen, op grond waarvan den Hertog hulde en manschap is gedaan.

De moeite, die de Heer van Bergen-op-Zoom in het gebruik van zijn Veer ondervindt, is in strijd met het natuurlijke en met het burgelijke recht, en zonderling, hij, die het recht of de bevoegdheid tot de bediening van het Veer van zijne zijde wil verzekeren, tracht een ander dat recht of die bevoegdheid te betwisten. De Thoolsche schippers landen ongevraagd aan de kust van Brabant; men verkiest nochtans niet, dat de Brabantsche veerlieden met hunne vaartuigen aanleggen aan den grond van Tholen. Ja, Tholen behandelt de veerlieden van onzen kant als rebellen, en dat niettegenstaande ieder van zijne zijde in gelijke //conditie'” is, en het Veer niet bediend kan worden, tenzij men de landing elkander vergunne of toesta. En hoe zullen de Staten van Zeeland of de Heeren van Tholen met redenen kunnen bij brengen, vrijen toegang te hebben tot het land van Bergen-op-Zoom, wanneer zij dien toegang tot hun land aan anderen weigeren 1) ? Hoe zal men kunnen aantoonen, dat Tholen meer recht heeft, om naar Noord -Brabant, dan Noord-Brabant, om naar Tholen te komen ? Beide landen hebben slechts één en hetzelfde recht, het recht van ’t Veer over één en denzelfden stroom 1).

Men moet opmerken, dat de Heeren van Bergen-op-Zoom het recht op de Veren en dus ook op dat in quaestie van den Hertog van Brabant verkregen hebben; niemand minder dan deze of zijn Raad is geroepen hem daarin te beschermen. Een prijsgeven van die rechten zou van zijn kant gelijk staan met eene vervreemding van de eigendommen van het Leen. Nogmaals wordt verklaard, dat men niet verlangt te wdisputecren” tegen die van Tholen, omdat zij bevoegd zijn tot de bediening van het Veer van hunne zijde naar Noord-Brabant; maar men verzoekt door tusschenkomst van het Leenhof van Brabant, dat aan den Heer van Bergen-op-Zoom ook de bediening van liet Veer van zijn kant zal worden toegestaan.

Men verlangt zelfs dat, zoolang geen gelijk recht aan beide partijen is verzekerd, Tholen het gebruik van het Veer zal worden opgezegd. Is de een onwillig, dan schiet er voor den ander niets over, dan het recht van »represaille.”

Het komt stellers der Deductie zonderling voor, dat de Souverein in zijne rechten wordt verkort, en zooveel door tusschenkomst van zijne Raden moet doen, om het ongestoord gebruik van zijn wettig verkregen goed te zien toegestaan.

Wanneer Tholen het recht van aanleg verlangt aan den kant van Noord-Brabant, dan moet het er niet op tegen hebben,

') ’t Is vreemd, dat de stellers der Deductie er niet op bedacht zijn geweest te verwijzen naar de gelijktijdige uitgifte der beide andere veren, waarop een ieders rechten van bediening wel degelijk zijn geëerbiedigd. De stad htd, 1) ij voorbeeld, wel verkregen de overzetveren van Tholen op Reymerswale en van Tholen op Bergen-op-Zoom , maar niet omgekeerd, de veren van beide plaatsen op Tholen, en zoo was het ook hier. Nergens heeft men daaraan gedacht en de bevoegdheid tot de bediening van beide zijden van dit veer, zou slechts dan mogelijk zijn geweest, als de Hazards-hil of later de Heer-Boudewijnspolder werkelijk deel had uitgemaakt van Zeeland.

dat de Heer van Bergen-op-Zoom, datzelfde recht voor zich verlangt aan den kant van Tholen. Of beide partijen moeten elkander het aanleggen beletten, of zij moeten elkander in gelijke mate behulpzaam zijn, en alzoo geen verschil over eene zoo eenvoudige aangelegenheid doen voortbestaan.

Men verlangt uitgemaakt te zien, of de Heeren van Bergen-op-Zoom met de Veren van hun kant zijn beleend geweest, ja, of niet; en zoo dit wel het geval is geweest, moet de Leenheer van Brabant of zijn Leenhof uitmaken of de Graven van Zeeland hem die rechten op de Veren hebben kunnen ontnemen. En gesteld, dat het niet de Heer van Bergen-op-Zoom, maar de Hertog van Brabant was, die een veer wilde aanleggen , dan kan men zich immers niet voorstellen, dat deze daarvoor vergunning zou moeten vragen aan den Graaf van Zeeland? Eveneens zou de Graaf van Zeeland niet tot den Hertog van Brabant het verzoek richten, om een overzetveer te hebben van Tholen op Brabant? De Hertog kan alzoo niet gedoogen, dat, zoolang het den Graaf van Zeeland vergund zij het "Veer van zijne zijde te doen bedienen, ditzelfde voorrecht aan zijn vazal worde geweigerd.

Het is bovendien vrij zeker, dat het Veer in quaestie oorspronkelijk is geweest een gemeenschappelijk goed, waarop het recht van den Huize van Bergen-op-Zoom was verzekerd. In oude stukken heette het steeds het Veer van Tholen op het vasteland van Bergen-op-Zoom; in de stadsrekeningen van de jaren 1497 en 1499 noemde men het Veer van Tholen op den Heer-Boudewijnspolder, en in de boeken van den Rentmeester van dien polder van de jaren 1567 en 1572 vindt men zelfs de helft van de opbrengst ervan voor den Heer van Bergen-op-Zoom verantwoord J).

Tholen heeft echter van lieverlede de voordeelen van het Veer tot zich getrokken, doch toen het ten jare 1684 een nieuw Veer- 276 huis stichtte en het Veer voor dertig jaar uitgaf aan Pieter van Oudheusden, werd nog verklaard, dat deze uitgifte op niemands rechten zou inbreuk maken, en dat alleen gedurende deze dertig jaar het Veer zou bediend worden voor de schade en bate, maar na dien tijd weder zou gehandeld worden, als blijken zou het meest oorbaar te zijn 1).
« Laatst bewerkt op: augustus 05, 2017, 04:31:01 pm door webmaster »

Offline webmaster

  • Administrator
  • Full Member
  • *****
  • Berichten: 171
  • Geslacht: Man
  • local historian
  • -Locatie: Willem van Beierenstraat
Re: Geschiedenis eiland tholen uit HOL1 - 4
« Reactie #1 Gepost op: augustus 05, 2017, 04:25:16 pm »

Tusschen de gecommitteerden van de "stad ter eener en die van wege het Iluis van Bergen-op-Zoom ter andere zijde is alstoen eene overeenkomst gesloten, waarbij de verhuring van het Veer onder zekere voorwaarden door beide partijen werd goedgekeurd. Het Huis van Bergen-op-Zoom had zich het recht voorbehouden van vrijen overtocht op gelijken voet, als dit voor den Magistraat van Tholen was bedongen; verder be-beloofde men elkanders aanspraken en rechten aan het oordeel van scheidsmannen te zullen onderwerpen en zich naar het oordeel van deze te gedragen.

De Staten van Zeeland hebben zich beklaagd over het in beslag nemen der pont op een Zeeuwscben stroom, ’t Is waar de inbeslagneming is geschied, doch de Staten hebben zich vergist; deze handeling had plaats aan den kant van Noord-Brabant, aan de zijde van den Heer-Boudewijnspolder, en derhalve niet op Zeeuwscli, maar op Brabantsch gebied.

Tholen kan het recht op het Veer aan beide zijden van den stroom niet bezitten, of het moet dit recht van den Hertog van Brabant en van den Graaf van Zeeland verkregen hebben, want zonder investiture geen regaal, om veren te bezitten.

'J Het Veer bracht dus gedurende de dertig jaar niets op. Maar het was sinds 1583, wegens het doorsteken van den Heer-Boudewijnspolder^ ook niet bediend. P. van üudheüsdiïn waagde het in 1684 ^et Veer voor de lasten en baten weder te bedienen. Hij Tiad tot zijn last het leggen en onderhouden van een dam over de schorren van de Eendracht tot aan het Langewater, het geleiden van de passagiers tot aan dat water, en deze ook daar over te voeren. Thans bedraagt de pachtsom van het Veer ƒ 4025 per jaar. Zie overigens het vervolg van dit werk.

Men kan van de Staten-G-eneraal niet verwachten, dat zij het recht op den geheelen stroom aan Zeeland zullen afstaan, want het is een recht, dat voor de helft aan een vazal van den Hertog is verleend met al de voordeel en van uitslag, inslag , visscherij en veren, daaraan verbonden. De Staten van Zeeland hebben de overgaaf van den geheelen stroom verzocht, doch zij deden dit hoogstwaarschijnlijk , om eene objectie te hebben tegen onze onderneming. Dit College geeft voor, als zou het Veer van //immemorale” tijden zijn geweest een domein van Zeeland; dat het van wege zijne Leenkamer altijd is uitgegeven en gedurende twee eeuwen daarvan zekere cijns in de Domeinrekeningen werd gebracht '). De Staten verzoeken daarom, dat men de pogingen van de zijde van liet Huis van Bergen-op-Zoom aangewend, niet zal ondersteunen; dat men hen niet zal trekken voor een vreemden rechter, terwijl zij ondertusschen die van Tholen aanraden, zich niet te storen aan het rechtmatig verzet van onzen kant. Zij deelen ook mede, dat zoo het Huis van Bergen-op-Zoom meenen mocht eenig recht te hebben op het "VeeT, het dit recht kon doen bepleiten voor den Hove van Holland.

De stellers van de Deductie zijn evenwel van meening, dat het voorgewende van de Staten op geene goede of degelijke gronden steunt, en zij betwijfelen met reden of de quaestie wel voor het Hof van Holland kan gebracht worden. Zij achten het noodzakelijk, dat de Staten-Generaal besluiten, Tholen terstond te doen gehoorzamen aan het getroffen akkoord , en aan het gelegde arrest op de pont, tot dat in deze door hen nader zal zijn beslist; te meer daar het aTrest is geschied op Brabantsch gebied, waarover de Staten van Zeeland niet te gebieden hebben.

Afgaande op de alsnog aanwezige bescheiden, deelen de

’) De cijns hier bedoeld, was eenvoudig het bedrag der erfpacht, waarop de veren waren uitgegeven. Zie daarvoor het vervolg van dit werk.

schrijvers der Deductie mede, dat de uitgifte van het Veer heeft plaats gehad op 29 September 1462 door Philips van Bourgondiè , als Hertog van Brabant en Graaf van Zeeland, doch als men het //octrooi” van uitgifte met aandacht leest, bevindt men dat daarin niets anders is bepaald, dan dat Tholen in erfpacht ontving het Veer van de stad op het vaste land van Brabant; dat die plaats , omgekeerd ook het recht op het Veer van Brabant op Tholen verkreeg, daarvan wordt met geen enkel woord gewag gemaakt, en deze zaak, waarop het aankomt, kan uit het charter niet worden aangetoond J). Alleen is Tholen het recht gegeven van ’t Veer, voor zooverre de Graaf dit zelve bezat, of voor zooverre het alsnog der Grafelijkheid van Zeeland toebehoorde; geenszins werden de rechten van den Hertog van Brabant of van zijn vazal, den Huize van Bergen-op-Zoom, door de uitgifte verkort. Philips van Bouugondië kon als Graaf van Zeeland aan Brabant ook niets ontnemen en ter beschikking stellen van Zeeland; hij had in deze alleen te beschikken over rechten die hij in Zeeland bezat. En ingeval hij al iets dominaals van Brabant had willen toevoegen aan Zeeland, zou die overdracht alleen dan van kracht zijn geweest, als zij was geroyeerd geworden in het Leenregister van Brabant. Niets echter wordt van zoodanige overdracht in die registers aangetroffen; weshalve het «octrooi” van Hertog Philips dan ook alleen beschouwd moet worden, als te bevatten de uitgifte van ’t Veer aan den Thoolschen kant. 277

Hoe zou men ook een vazal, met de veren verleid, zijne rechten daarop hebben kunnen ontnemen? Zou de Hertog van. den vazal, die eertijds als souverein het Teer bezat, en die later hulde en manschap deed, zonder redenen iets hebben kunnen terugnemen? Dan, men heeft het '/octrooi” maar vluchtig in te zien, om van het tegendeel overtuigd te zijn, en uit het stuk is zelfs op te maken, dat liet Veer èn door het Huis van Bergen-op-Zoom, èn door den Graaf van Zeeland als een gemeenschappelijke zaak is beheerd.

In den aanhef van het //octrooi” van 1402 zegt Philips van Boükgondië, vernomen te hebben, dat een zijner veren, gelegen in Zeeland en genaamd Botkensveer, waar tnen overvaart van Tholen naar het vasteland van Bergen-op-Zoom in Brabant, zeer vervallen is door het leggen van een nieuwen dijk of dam in de Halstersche-Weel, en dat hij bij voorbaat ook een dijk- of damgeld op dien dijk had gesteld, op dezelfde wijze, als waarop de Heer van Bergen-op-Zoom dit gedaan had aan zijne zijde. Ook hieruit blijkt, naar het oordeel der stellers van de Deductie, dat het Veer te allen tijde is geweest een gemeenschappelijk goed 277).

Die van Tholen beklaagden zich over het opgezette damgeld; zij deelden mede, dat dit zeer schadelijk was voor hunne stad, want dat hunne weekmarkt daardoor zeer kwam te ver-loopen. Zij verzochten opheffing daarvan en wenschten meteen ook het Veer van Schakerloo in erfpacht. De Graaf, die Tholen zeer genegen was, gaf de stad daarop alle veren en veerstallen, voor zooverre hij die binnen //synen lande van Thole bezat z),”

Het damgeld werd na de laatste uitgifte der veren opgeheven. Ook van den kant van den Heer van Bergen-op-Zoom werd geen tol op den weg meer gesteld; de Hertog had hem 278 dit verboden, en deze was daartoe bevoegd, als zijnde de Heer van Bergen-op-Zoom nooit met het recht van tolheffing verleid geweest In zake het Veer heeft de Hertog hem evenwel nooit in zijne rechten verkort, en de stellers der Deductie hopen dat hun alsnu ook recht moge geschieden op eene wijze, als bij eene goede justitie behoort.

Tot zooverre dan den zakelijken inhoud van het stuk van 1714 betreffende het Veer. Ik zal daaraan niets toevoegen, om uit te maken, in hoeverre de aanspraken van den Markies van Bergen-op-Zoom op het Veer van zijne zijde, zijn te verdedigen geweest, ’t Is ook geenszins meer noodig in die aangelegenheid zoo diep in te dringen. De tijden en toestanden zijn intussehen ganschelijk veranderd. Thans is men vrij in zijne beweging. Men kan zich, onverschillig met wien, laten vervoeren werwaarts men verkiest. Het is hetzelfde of de plaats, die men bereiken wil, onmiddellijk aan den overkant, dan wel op verren afstand van onze woning gelegen is; de wet kent of bepaalt in deze geen afstand, en dit maakt,' dat thans ook de veerrechten van gansch anderen aard geworden zijn , dan in de dagen van Philips van Boürgondië *). Slechts volgen hier nog enkele opmerkingen betrekkelijk de plaats van den in 1462 gelegden dam, waarop èn door den Heer van Bergen-op-Zoom, èn door den Graaf het bekende dijkgeld was gesteld.

De afsluiting in de ons bekende geul was eigenlijk opgeworpen in het Bange-Water, toen van den kant van Noord-Bra-bant nog bestempeld met den naam van Halstersche-Weel, eene benaming, die ons doet denken aan de in 1263 verkochte moeren aan deze zijde van dien stroom, en welke gronden als-

toen ook gezegd werden gelegen te zijn onder Halsteren aan «die Weel.” In een oud afschrift van het //octrooi" van Hertog Philips wordt gezegd, dat de afslnitdam was gemaakt in de Halstersche-Weel, «die plach te loopen tusschen het Lant van Bergen en het eylandt genaemt ’s Ileer-Boudewijnspolder” ]).

Gewis het was eene gewichtige onderneming de afsluiting van het Lange-Water; daardoor werd de Heer-Boudewijnspolder met het land van Bergen-op-Zoom verbonden, maar daardoor werd aan de scheepvaart dan ook waarlijk een groot ongerief veroorzaakt. De opgeworpen dam sloot de vaart wel niet geheel af, doch deze moest nu van de Ooster-Scheldo uitsluitend door het Kramme-Gat of de Eendracht plaats hebben. De vaart langs het hoogere deel der Eendracht was bovendien reeds aan menig bezwaar onderhevig, want door de vele inpolderingen van de Heeren van Bergen-op-Zoom, waren de geschikte vaargeulen afgedamd, zoodat de weg, langs welken de Mosselkreek of het oude Maarloo moest worden bereikt, slechts uit onbeduidende schorkreken, die bij elk getij droog vielen, bestond.

Een en ander blijkt ook ten duidelijkste uit een alsnog in 1555 overgelegd rechterlijk advies, waarin wij onder anderen ook betrekkelijk de Eendracht dit lezen : //Nochte ook ten tyde //der verkryginge der Heerlyckheid van Vosmaer hadde dit //water eenen byzonderen naem, nochte zelve dit water of ten //minsten de vaert en was aldaer ten dien tyde niet. Maer, //zoo de maere is, naer dat de Heer van Berghen eerst op //twee plaetsen geslooten heeft den vloed Vertryen vaert genoemd, //die alsdan scheyde het Hertogdom van Brabant van het Graef-//schap van Zeeland 2), ende eenen anderen vloedt met naeme //Eendreeht, ende daer naer den Graeve van Nassau w gesloopten heeft den vloedt geseyd Vertrysenvaert op de derde plaetse,

«ende den vloedt tussclien Brabant en Zeelandt, die geseyt //wordt couveringsche vaert; alsdan heeft zekeren Rentmeester //van de Heeren van Vosmeer, met schuppen en arbeyt der //handen, dit water doen graeven, hetgeen alsdan nanwelycks //o]) het hoogste water, dat is, de zee vol synde, water hadde, //ende oock om de gecromde drayinghen onvaerbaer was, zooadat de zee vol seynde, nanwelycks de booten en kleyne effene «schepen konde ovcrgevoert worden; dat nochtans allengskens «vergroot is. Maer naer dat het groot Eylant, genoemt Zuyt-//bevelandt in het jaer 1530 door het water overstroomt is, «door den geweldigen val der wateren, dewelcke uyt het ge-«seyde Eylant Zuytbevelant nederdaelden, van dien tyd af tot //nu toe, is het zoo diep geworden, datter nu dagelycks veel «schepen overvaeren; dit is in de geheughenisse van veele Men-//sclien,” enz.

Het noordelijke gedeelte van de Eendracht was derhalve vroeger eene onbeduidende kreek; ja, er was zelfs een tijd, waarin die stroom niet bestond, want zoowel uit den vorm der bedijking van den Vijftienhonderdgemetenpolder, als uit de oorspronkelijke grens tnsschen Zeeland en Brabant, is het duidelijk, dat even ten noorden van Tholen, reeds bij den aanvang der stad, de slikken en wateren van den Vosvliet een aan vang namen. Hoe meer wij een en ander, inpolderingen en grenzen, met elkander in verband beschouwen, hoe meer wij omtrent den loop der oude wateren verzekerd worden 1).

Wij zijn echter nu van ons onderwerp afgedwaald en ’t is tijd, ruimschoots tijd, dat wij tot de geteisterde stad terug-keeren. Later zullen wij ook wel gelegenheid vinden, om op de gesohiedenis van het Veer terug te komen.

Reeds tien jaar vóór de uitgifte der Veren en veerstallen, had Philips van Bouugondie ook de molens of de «malerij”

tot wederopzegging toe in erfpacht uitgegeven aan de stad voor 48 £ vis. per jaar; doch in 1462 is die onbepaalde erfpacht veranderd in eene //eeuwighdurende” voor 42 l 's jaars 1). Deze uitgifte heeft niet zooveel aanleiding gegeven tot twist, als die van de Veren, want de stad maakte het recht van den wind en de malerij zich ten nutte, betaalde, zoo mogelijk, de erfpacht en niemand, die zich tegen deze rechtmatige handeling verzette.

De molens waren destijds vier in getal; als één //Tende wege,” één aan den weg achterom de stad, één te Sehakerloo en één in Prooienhoek, die bekend stond onder den naam van den Strijenschen molen, in welks nabijheid het Sacraments-Gilde ook eenigen grondeigendom bezat 279 280 281).

Dat de Gemeente aanvankelijk geene groote voordeelen trok van deze inerfpachtneming is zeker. Langen tijd werd zelfs daarop toegelegd. Zelfs in de 16° eeuw, toen de vier molens bij openbare verhuring nog slechts 55 £ opbrachten was de winst, na aftrek van het onderhoud, van luttel beteekenis s).

Zoo voor de erfpacht der molens, als voor die der veren werd door de stad de volgende verbandbrief opgemaakt en aan de Grafelijkheid ingezonden:    //Wij scout, burgemeesters,

//scepenen en alle die gemeene Vroetscip ende ryokheyt, poor-//teren ende inwonendt der stede en landen van der Tholen //ende van den ambachte van Sehakerloo in den lande van //Zeelant:    Doen condt allen luyden : Alsoe die lloichgeboren

//duerluchtige Vorst onse lieve, genadige Heere die Htoge van //Bourgoen ende van Brabant, enz. als Grave van liollt. ende //van Zeelant by twee zyne opene uythangende bezegelde brie-//ven, beyde gegeven in synre stadt van Bruessel den negen

«en twintichsten dage van de maent van Septembri lestleden "ende om der redenen wille daarinne begrepen uyt gegeven, "gegonnen ende gelaten heeft zijne voorsz. stede van der Thol-//len ende ambachte van Sehakerloo in eenen eeuwighen erf-//pachte te weten bij den eenen brieve alle syne molenen ende //maelrye, water ende wynt, overal in dezelve syne stede ende "lande van der Thollen en van Sehakerloo om aldaer te doen //maken of affbreken ende te behouden soe veele ende sulc-//danige molenen, hetzy wintmolen, watermolenen of ander //als den ingesetenen ende inwoonende van der voorn, stede //en lande van der Thollen ende van Sehakerloo believen ende //goet duneken sall sonder enich wederseggen om de somme //van twee ende veertich ponden groete Vlaemsche munte, den //gouden Engelschen nobel    engelsohen wegende voor 8

//schell. 4 penn, groeten gevent vrys gelts sjaers te betalen //alle jaeT te Bamisse of tot Sinte Maertynsmisse in den winter //daeranvolgende onbegrepen daerof dat eerste jaer ende termyn //der betaling van den voorsz. erfpacht viel ende verscheen te "Bamisse lestleden, ende by den anderen brieve alle syne veren "ende veerstallen binnen den voorsz. lande van der Thollen //ende ambachte van Sehakerloo, die daer nu syn of hierna-//maels daerop comen moigen voor de somme van vyff ende "twintich pondt groete, munte voorsz. elex jaers, den gouden //Engelschen nobel wegende en gerekend als voren oick vrys //gelts te weten van Botgens veer als men vaert over van ’t //lant van der Thollen aen dat lant van Bergen op ten Zoom //in Brabant derthien pond groote Ylaems ’s jaers en voor alle //die andere Veren ende Veerstallen twaalf pont groete ’s jaars, //munte voorsz. all zuvet geit te betalen alle jaer te Sinte Jans-//misse in den Zomer dair aff die eerste jaer ende termyn der //betalinge van den voorsz. erfpacht van den veren vallen ende //verschijnen sal tot Sinte Jansmisse in den Zomer naestcomende //die welke twee brieve ons voorsz genadichs Ileeren van daeraff //tonswairts hebben onder anderen puncten inhouden en begrepen //dat om die selve twee erfpachten belopen ’t samen seven ende

«’t zestich ponden groeten Ylaems voorsz. vry’s gelts jaerlicx «■wel te betalen ’t ewelic ende erflic in der manieren voorsz. «’t gelieel ligcliaem van der voorsz. stede van der Thollen ende «ambachte van Sobakerloo gemeenter hun daerinne verbinden «sullen met huere verbantbrieve in belioirlicker vormen: soe est «dat achtervolgende ’t inhouden van den voorn, erfpacht brieven «wy geloeft hebben ende geloven met desen onsen brieve ge-«samenderhant onverscheiden ende elck ander voor all als prin-«sipael schuldenaren in goeder trouwen by onser zckerheit de «voorsz. somme van zeven ende zestich pond grocto munte en «tenprijze voorsz. vry’s gelts als voir die voorn, twee erfpachten «jaarliox wel te betalen in gereeden gelde tot sulclcen dage «ende termynen als de voorsz. twee erfpachtbrieven die in-«houden ende begripen ende hierboven verklaert staet ende dat «in handen des rentm8 van der Tholen ende van Schakerloo «in der tyt wesende tot behoef ons voorsz genadichs Heern of «van synen erven ende nacomelingen, graven of gravinnen van «Ilollant ende van Zeelant geduyerende tot ewigen dage, behou-«delic dat uyten 25 pondt groete voir den erfpacht van den voorsz. «veren wy jaerlicx uytreicken en betalen sullen Geerburgh Heyn-«rich Teylincx dochter ende Jacob Cruesinck hueren oudsten «zone hoirer beyder leven lanek geduyerende ende den lanxt «levende van hun beyden alleene houdende de somme van 13 «pond gr. sjaers vrij geit sulx als voorschr. zij ende dit voor «voorsz. Botgens veer dat hunlieden toebehoort huren beyder «leven lanc geduyerende ende den langstlevende van hun beyde «bij brieve van wylen Htoge Jan van Brabant van vrouwe Ja-«coba van Hollant zyne geselline ende van onsen voorsz. genad. «Heer tegenwoordigh die sy dairaff te huerwaert hebben, welke «lijfrente van Derthien pond groeten sjaers loip hebben sullen «op ten lanxtlevende van hunbeyde totten dage toe van synen «of hueren overlyden, gelyk hy of sy ’t voorsz. Botgens veer «gebruet souden hebben, indien dese erfpacht niet geschiet en «waere. Mer terstond na der doot van den lanxt levende van «hun beyden soe sullen de voorsz. 13 pont groeten sjaers vry

//comen an der Graeflickheyt ende wy sullen dan den erfpacht //van den voorsz. veren ende molenen van dier tyt voort vol //betalen in handen des voorsz. rentmeesters van der Tholen tot //behouff als boven sonder enich vermynderen, hierinne verbin-//dende tot heerlicke executie ons selven, onse goederen, naco-//melingen haer goet, ende alle onse goede, erven ende haven //die wy nu hebben ofnamaels cryghen sullen tot wat plaetsen //die gelegen syn of gevonden worden. Gelovende oick totten //vidimus of copie autentyck van desen onsen brieve sulk macht //ende gelove te geven, als totten principalen brieve , ende omdat //wy deze voorwden ende geloften vast ende gestade houden willen //sonder verbreecken, soe hebben wy tot eene oirkonde desen //brieff besegelt metten grooten segel der voorsz. stede van der //Tholen op den eersten dach van Decembry in ’t jaer onzes //Heeren 1462” *).

Ook schonk de Graaf der stad het recht van begeving der //scholastery” en van het //Klerckschapzoodat na het overlijden van Dras van de Zande en Elokis Ckeusinck die waardigheden konden opgedragen worden aan geschikte personen buiten de Grafelijkheid om, mits de daarvoor in aanmerking komende //ludendrie jaar poorter waren geweest, en de benoeming maar altijd geschiedde //ten meeste bate” der stad 282 283),

Van de bepaling nopens den tijd van het poorterschap is nooit, dan met voorkennis van de Landsheeren afgeweken. Zelfs nog in de 16e eeuw, toen Burgemeesters en Schepenen de waardigheid van het Klerkschap opdroegen aan Guy van Blois, hield men zich daaraan; want daar deze persoon alstoen nog geen volle drie jaren binnen Tholens muren was woonachtig geweest, werd aan Keizer Kakel V wel degelijk vergunning voor die benoeming aangevraagd. Eerst in later tijd, in 1669 , stelden de Staten van Zeeland deze bepaling buiten werking, bij een schrijven, waarin wordt gezegd, dat de ambten en officiën voortaan ook opgedragen konden worden aan personen, die nog geen drie jaar in de gemeente hadden gewoond, mits zij slechts in het bezit waren van hun burger- of poorterrecht J).

De oude bepaling, met welke men kennelijk een goede bedoeling had, hield dus op van kracht te zijn, zonder dat wij de redenen, die tot de opheffing hebben geleid, kunnen vatten. ’t Is echter nuttig ook op die veranderingen steeds onze bijzondere aandacht te vestigen, ten einde de verklaring te vinden voor de vele, later gevolgde benoemingen tot eenige betrekking, zelfs van zoodanigen, die de veste nooit gezien, noch bewoond hadden. Het lag aanvankelijk wel niet in de bedoeling van hen, die de veranderingen maakten, daarin steeds verder te gaan, maar men verlieze het nimmer uit het oog, het steeds verder gaan is immer onafscheidelijk aan het veranderen verbonden.

De laatste handeling van Philips van Bookgondië in betrekking tot deze stad, was het verlengen van een //octrooi” aan den Deken en het Kapittel tot het heffen eener belasting op het bier, waarvan de opbrengst moest strekken tot herstel der Kerk.

Uit den vergunningsbrief vernemen wij, dat de heffing dier belasting voor het eerst was verleend geweest op 19 Januari 1458 voor den tijd van vier achtereenvolgende jaren; deze termijn was op 1» April 1464 voor drie jaar verlengd , en alstoen werd de belasting andermaal voor vier jaar toegestaan, en zelfs met de helft verhoogd, weshalve alstoen een accijns van vier Grooten op elk vat bier mocht geheven worden 284 285).

Philips had de heffing toegestaan uitsluitend tot herstel

der Kerk, die, zegt hij, //ghenoech vervallen ende vergaen was.” Dit was overeenkomstig de waarheid. De Deken van het Kapittel, het //Gerecht” van. de stad, de poorters van Tholen en Scliakerloo, en zelfs ’s Graven //lieven ende getrouwen Stedehouder” hadden eenparig verklaard, dat aan de Kerk waarlijk groote gebreken kleefden, hoofdzakelijk aan het //achterste” gedeelte, hetwelk dermate //geschoort ende gerampe-neert” was, dat het stond //ter neder te storten.” Het was derhalve dringend noodig, dat men //met alre neersticlieyt” daarin voorzag; men moest dit gedeelte geheel //vermaken” en het Kerkbestuur niet //solvent,” noch //machtigh,” dit zelf te doen, //aengezien hoir armoede en groote lasten,” had alle ondersteuning noodig. Allen hadden den goeden Vorst 286oot-moedelick ghebeden,” hun de heffing toe te staan , en Philips , die hen in deze //gheneygd” wilde zijn, en de belasting //dacht redelick te wesen,” had het verzoek onmiddellijk ingewilligd l).

Na dit //octrooi” verneemt men niets meer van den Vorst, die in 1467 overleed en opgevolgd werd door zijn zoon Kakel, bijgenaamd de Stoute.

Philips van BoukgondiS heeft Tholen in zijn grootsten bloei, doch na den verschrikkelijken brand, ook in zijn grootste ellende of vernedering gekend; hij had der stad een goed hart toegedragen, want al de door hem verleende voorrechten, privilegiën , octrooien en uitgiften getuigen van eene voortdurende belangstelling en deelneming in het leven harer poorters.

Alvorens wij verder gaan, is het wellicht hier de plaats op te merken, dat voor al de accijnzen, zoowel als voor de plaatselijke of beschermende rechten, van welke te dien tijde en later sprake is, slechts de hoogere vergunning of goedkeuring werd gevraagd, en zij derhalve niet van de Landsheeren, maar van de lagere of plaatselijke besturen zijn uitgegaan. Het Stadsbestuur had in die dagen schier geene andere inkomsten ,

dan die uit de belasting van granen, van bieren, van wijnen en van andere levensbehoeften voortvloeiden, en zelfs de Kerk deed, zooals wij vernamen, eene enkele maal aan die wijze van heffing onder Grafelijke goedkeuring, mede. De Landsheeren hadden niets dan hunne beden, een omslag, als onze grond- , belasting, doch tot een merkelijk minder bedrag, en zoodanig over de Gemetsgetallen verdeeld , dat die eigendommen , welke het meest met de wateren te kampen hadden, ook liet minst daardoor werden gedrukt. Landen dus van welker opbrengst een aanzienlijk deel moest worden afgezonderd, voor het onderhoud der zeeweringen, stonden daarom gewoonlijk slechts ten halven of derden schote aangeteekend 1).

Dit alles is ongetwijfeld in strijd met de gedachte van hen, die meenen, dat de accijnzen, die gehate inkomende rechten, zijn uitgedacht in tijden, toen de //staathuishoudkunde” nog geene wetenschap was, en //koningen en ministerszooals het gewoonlijk heet, er onberedeneerd op //inbakten,” om geld machtig te worden voor hunne //menschenslacliterij.” Neen, zij die onze geschiedenis kennen, weten het, de accijnzen , de belastingen op de levensmiddelen , zijn niet //uitgevonden” door de vorsten; de steden hebben die bedacht. En tot welk eene hoogte zij eindelijk werden opgevoerd, zal later uit deze eenvoudige geschiedenis alleszins blijken.

Kakel dl Stoute werd na zijns vaders overlijden, Heer van Tholen. Hij bevestigde als zoodanig reeds in 14i69 de privilegiën, keuren en voorrechten, die de stad van wijlen //syne voirvaderen, graven ende gravinnen van Holland ende //Zeelandt, ende van wylen saliger gedachten de Guave van //Bloys ende andere princen ende heeren , die God genadicli sy, //ghekregen had” 8).

’) Nieuw-Strijen, dat zeer met de wateren had te kampen, was bijvoorbeeld groot 174 Gemeten, doch »steenschietens” bedroeg de oppervlakte slechts het derde deel of 58 Gemeten. Zie bladz. 68.

3) Charterboek van Tholen, bladz. 141.

Ongetwijfeld is Kabel hier als Heer van Tholen gehuldigd. Reygebsbebgh toch schrijft, dat de Hertog op Maria-Magda-lena-avond van 1468 in den Haag kwam, waar hij terstond als Graaf van Holland gehuldigd werd; van daar toog hij naar Middelburg , waar de huldiging voor Zeeland plaats had. Daarna ging hij van //stede tot stede,” waaronder moet worden verstaan, van plaats tot plaats, voor zooverre elk dezer in het bijzonder deel uitmaakte van de Grafelijkheid. Daar Tholen nu een van die dominale of Grafelijke gemeenten was, kunnen wij het er dus voor houden, dat de Hertog ook hier, en niet elders, zooals zijn overleden vader, als een //rechten heere van de stadt” is gehuldigd geweest J).

Slechts één //octrooi” is van Hertog Kabel in het Stadsarchief voorhanden. Het is dat, waarbij hij de belasting op de bieren, door zijn vader herhaaldelijk toegestaan, voor vier jaar verlengt. Dit geschiedde nadat men ook hem te kennen gegeven had, dat aan de Kerk nog groote //lasten ende gebreken” kleefden, die de arme poorteren niet konden //vervallen”; men had den Vorst medegedeeld, dat ook de stadsmuren en poorten zeer //vergaan” waren, al hetwelk den Hertog bewogen had, om, op het voetspoor zijns vaders, de verhooging van twee Grooten op elk vat bier toe te staan. Slechts een derde gedeelte der opbrengst moest komen ten bate der Kerk; twee derdepart daarvan moest afgezonderd worden voor de stad, tot ophouw of herstel harcr muren en poorten. De rekening van de opbrengst der belasting verbleef aan het Kapittel, met inachtneming van formaliteiten, .als voor de vorige //octrooien” waren gesteld 287 288).

De toon van het charter van Hertog Kabel wijkt merkelijk af van dien van andere dergelijke stukken van wijlen Graaf Philips; hij is minder hartelijk, want in het stuk komt zelfs

de onhoffelijke bepaling voor, dat de vergunning kon worden ingetrokken naar verkiezing.

Uit de bestemming, die de Hertog aan de opbrengst der belasting gaf, blijkt dat niet alleen de Kerk, maar ook de Stadswerken in verval waren, iets wat ons niet bevreemdt, als men den toestand der Gemeente na den brand in aanmerking neemt. Ja, in zoo drukkende omstandigheden verkeerde destijds de stad, dat Burgemeesters en Schepenen, die sinds //onheughelycke tyden” jaarlijks tabbaarden ontvangen hadden uit //der stede inkomsten,” daarvan zelfs vrijwillig afstand deden; alleen de Baljuw, die elders woonde, en derhalve niet zoo van nabij bekend was met de plaatselijke behoeften, bleef dien eisohen, doch zoodra Mama van Bourgondië , Karel’s erfdochter, dit vernam, bracht zij ook daarin verandering.

Uit het merkwaardige stuk, op deze zaak betrekking hebbende, vernemen wij, dat de toestand der gemeente ook in opzicht tot //Wetk en Orde” allertreurigst was, want na bepaald te hebben, dat ook de Baljuw voortaan geen tabbaard mocht geworden, zoolang dergelijk kleedingstuk niet door de Schepenen werd geëischt, gelastte Mama, dat deze eerste ambtenaar der stad zich ook daarin metterwoon zou vestigen. Bij nalatigheid zou hij zijne betrekking komen te verliezen , want, schreef zij, hoofdzakelijk door de afwezigheid van den Baljuw is het //recht en de justitie” in geringschatting of verachting geraakt. Dagelijks, zegt de Landsvrouw, komen vechterijen voor, en zelfs is eene zeer rijke //jonevrouw op klaren dagh” geschaakt.

Dit alles nagaande, moet het ons niet verwonderen, dat Maria gestrenge maatregelen nam. Dan, ook dit geschiedde. Zij toch bepaalde, dat, wanneer het andermaal mocht gebeuren , dat iemands kind, //wyf” of dochter //met crachte, fortse //ende gheweldt” werd ontvoerd, ongeacht of zulk //kind, wyf //offte dochter gecreten ende hulpe geroepen hadde offte niet, //zij de quaetdoeners en hunne hulpers zou doen verbeuren lyf //ende goed.” Zij zou hen straffen met den dood; terwijl hunne goederen zouden vervallen aan de Grafelijkheid. Baljuw, Burgemeesters en Schepenen werden tevens gemachtigd tot gijzeling , ten einde aan de vechterijen en //kwade zaken” een einde te maken. Hij , die zich aan de gijzeling zocht te onttrekken, verbeurde 10 £ Zwarte, zoo dikwijls hij zulks deed, en bij wanbetaling had men verhaal op diens eigendom.

Maar wat van hoogerhand en vanwege het Stadsbestuur ook werde verricht, de stad kwam met dit alles hare ramp of de daaruit gevolgde verarming, niet spoedig te boven. De uitgaven waren groot, de inkomsten gering. De stadsmuren en poorten eischten dringend herstel, want sinds lang waren de geldmiddelen ontoereikende geweest, om op voldoende wijze in het onderhoud van een en ander te voorzien. In zoo treu-rigen staat verkeerden de financiën der gemeente, dat men zich niet eens in staat bevond, het aandeel in de landsbeden op te brengen Maximiliaan , in 1477 door Burgemeesters en Schepenen te Middelburg als //voogd” van zijne Gemalin erkend, was in 1492 zelfs genoodzaakt, den ingezetenen bekend te maken, dat bijaldien zij niet terstond hun verschenen aandeel in de oorlogskosten voor de belegering van Sluis opbrachten, hij hen in rechten zou moeten vervolgen. Ook bleef de stad in gebreke hare erfpacht van de Yeren en de Molens bij de Grafelijkheid te voldoen; het Bestuur althans had van 1491 tot en met 1494, blijkens de Domeinrekeningen geen quitan-tiën van betaling overgelegd, en uit een daarop gevolgd schrijven van den Graaf van 1498 is men te weten gekomen, dat geen betaling had plaats gehad, //mits die quade tyt.”

De stad had ook destijds geene andere inkomsten, dan die voortvloeiden uit den wijn- en bieraccijns, uit de verhuring der "Veren en Molens, uit enkele eigendommen en uit de opbrengst van den 20sten penning van erfenissen. De accijnzen vormden verreweg het aanzienlijkste deel der inkomsten; ja, in de meeste gevallen beliepen deze meer dan de helft der fondsen, waarover de Magistraat te beschikken had. Wij vernemen dit alles uit de Stadsrekeningen, die duidelijk, doch overigens hoogst eenvoudig zijn. Haar eenvoud gaat evenwel gepaard met eene ordelijke indeeling van de onderscheidene rubrieken, waarover zij loopen. Zij bevatten volledige opgaven van uitgevoerde werken met vermelding, zoowel van de wijze, waarop hunne aanbesteding had plaats gegrepen, als waarop zij waren tot stand gebracht. Ook werd de omvang van het werk, de meting, de opneming, de rampen of ongelukken daarbij ondervonden, niet verzwegen.

Bij het verantwoorden van ondernomen reizen, werden niet alleen de personen, die de reis deden, maar ook het doel, waarvoor de reizen ondernomen werden, medegedeeld.

Bij de omschrijving der inkomsten, voortvloeiende uit erfenissen , verneemt men zoowel de namen der overledenen, als die van hen, aan wie de goederen waren ten deel gevallen. Jammer, dat zoo weinig van die waarlijk merkwaardige stukken voorhanden zijn; lagen zij alle daar nog gaaf en ongeschonden voor ons, men zou over een schat van gegevens, zoo voor de geschiedenis der stad, als voor die van ons gelieele Yader-land, te beschikken hebben. Dan, slechts enkele van die rekeningen zijn voorhanden, doch de aanwezige zijn voldoende, om de strekking van den inhoud te doen kennen, en om te doen zien, dat wij nopens hare historische waarde niet overdrijven, kunnen wij hier enkele posten daaruit laten volgen.

Ten opzichte van uitgevoerde of tot stand gekomen werken, vindt men omschrijvingen als de volgende: //Betaelt Oornelis //Jacopsz. den timmerman van Berghen op Zoom van der nyewe //Oaye te maeken, te weetene van 27 Boen lencte een quartier //van een Boe min. Yan der Boe bedinckt 8 Binsse gulden, //maekt in gelde 85 £ 3 fi 4 gr. van weloke somme die stadt //daeraf betaelt heeft in ’t voerleeden jaer denselven Cojïnelis op //reekeninghe 17 £ 5 fi 2 gr., alzoo dat dese Burgemeesters //daerop betaelt hebben dat rest 1).”

>) Stadsrekening van 1495/96. De beschoeiing was alzoo 26ij Roede of 96,75 M. lang. Zij was aanbesteed voor 8 Rijnsche Guldens de Roede aan Cornelis Jacobszoon, timmerman te Bergen op Zoom.

//Betaelt Anthonis de Wilde van der Mole in ’t Ouwe-//landt, daer die roe in gebroocken was, van arbeide 2 Q //en maecte daer weder een nieuwe roede, ende coste metten //arbeide 12 Binscke gulden. En noch van 25 heekscheè'n, //tstick eene halve stnver, maect 2 j3 1 gr., in als 2 £ 4 j3 //I gr. 1).”

//Betaelt Claes Babtoen van den borneput te maken en van //lyfcoop als Olaes Bauïoen de put nam te maken, samen 6 //£ 7 fi 6 gr. 2).”

Betreffende verantwoorde reiskosten treft men posten aan, als de volgende:

//Gereysd Govert PiETEitse, 16e daoh in Meye laest leden //in Middelburck, om te spreken mette steden van Zeeland in //een generale dachvaert en is uyt geweest 4 dagen, 2 $ ’s //daeehs, facit 8 j3 8).

//Noch reysde Go vest Pieteb.se tot Bergen eer onzer natuer-//lioke prince, hertoghe Philips te Tholen quam, ende was nit //2 dagen metten Baljuw ende bebben met wagenhure verteert //al samen 6 J3 é).”

//Noch reysde heer Joos van Blois mette burchmeesters te //Reymerswaelen om te spreken myn Heer Van Pamelen aan-//gaende die taxatie van de steden ende plattenlande aengaende. //En op verteert was in al 6 fi 6).

//ïteysde Heto Mattyssen die Goningh , burgemeester, //ende Govekt Pietersz. ter Goes, om te spreeken metten 289 290 291 292 293

//burgemeester aldaer. Eenen dach uit geweest facit 4 fi 1).” //Gereyst Hendrick Matthyssen tot Antwerpen van der //stede weege, om te betalen die lyfpensen en was uit drie dagen, facit 6 6 ')■

//Gereyst Harmen Govertsz. Jaoob Tiiomasz. ende IIendriok //Matthïsz. tot Mechelen, om der stede rekeuingc te doen //voer die Heeren van de Rekencamer, daerom uitgeweest 5 //dagen; facit 10

//Ghereyst Hendrick Matthysz. ende Govert Pietkrsz. den //£5ate dacli in Januario ter Goes ter daclivaert, om te spreken //metten stede ende met den Heeren aengaende die vier duzend, //die onse genadighe Heere gheconsenteert waeren in sine stede //van Brussele aengaende van den oorloghe van Gelre. Uyt //geweest elck 3 dagen, des daechs 2 fi; facit 12 .0.”

//Eeysde Hendrick Matthysz. ende Govert Pietersz. tot //Middelburgh ter daclivaert, om te spreken met die steden //van Zeelandt aengaende van de tsestich duzcnde, die onse //genadighe Vrouwe begeerde over al haer landen ende mede //van de resten van de oorloghe van Gelre van de vier duizende //Binsehe Gulden. Daerom uyt geweest elcks vier dagen, des daechs als boven; facit 16 .0 294 295 296).”

Op kerkelijk gebied komen insgelijks onderscheidene posten voor. Men treft erin aan van inhoud als volgt:

//Betaelt den Deken van Middelburgh van Westinonster, «Aelbreght Janszone van Wissenkeroke , ter causen noch //van die 20 duisend met advise 47 £ 6 fï 8).

//Betaelt heer Leenaert, pastoor van St. Annalandt, van //sekere penningken, die den erfgenamen van Zweer Meeuws-// zone hadden, sprekende op de stad van der Tholen, ter los-//singhe metten penninck 10 en metten verloopen renten, //tsamen in als gequeten daerom hier 25 £ 18 ö z).”

//Gescenkt den Edelen Dierick van de Meer den 19 Sep-//tember anno 38 in wyn doe syn dochter kersten gegaen //was, 4< poirt cannen of 5 fi 297 298 299 300 301).

//Gescenckt uyt begeerten van myn Joncker Van Yselstyn in //Zinte Mertensdyk tot een priesters eerste Misse 5 0 8 gr.8).” //Betaelt heer Pieter Heynricxs , van de Misse te doen op //’t Stadhuis, Servaty 39 4 gr. *).”

Betrekkelijk de inkomsten, verkregen uit erfenissen, komen posten voor als de volgende: //Ontfanghen van de erfgenamen //van lieer Wolfert Glaysse, Deken was, saliger gedachte, //in de eerste van Alten Hughësz. voor sien vertreek 10 Q 302).” //Ontfangen van Maïken Hughen uit Sinte Mertensdyck //van deselve besterve voer haer vertreek 5 fi 8).”

Men zou deze verantwoordingen nog met tal van andere kunnen vermeerderen. De bijgebraohte posten zijn evenwel voldoende, • om ’tgeen wij nopens derzelver historische waarde hebben opgemerkt, te staven. Uit al de rekeningen blijkt bovendien, dat Kerk en Gemeente nog ten nauwste met elkander waren verbonden Zoo droeg de stad zelfs bij in de traktementen van den //Sanghmeester” en van den organist, terwijl aan de //choralen” jaarlijks een bedrag van twintig schellingen werd uitgereikt voor tabbaardlaken. Bij elke optreding van een nieuwen priester, schonk de Magistraat wijn, en op St. Servaasdag , bij het doen der rekening, betaalde de stad de

Mis; welke bij die gelegenheid in tegenwoordigheid van. de geheele Wet werd opgedragen. Voor den omgang op Pink-steren schonk de stad het geld voor het luiden der groote St. Salvatorsklok; ook bestreed zij gewoonlijk de reiskosten van hen, die alsdan de //veronica” speelden, en hij de uitvoering der H. Sacraments-missen. nam zij zoowel do kosten van het klokluiden en het beieren, als die van de Dordsche trompers, voor hare rekening 303).

Niet alleen bij de eerste optreding van een priester, maar ook na gunstigen afloop van het doen van examen van een geestelijke werd //voir syn doorcomen” wijn geschonken; ja, deed een geestelijke in eene naburige gemeente zijne eerste Mis, dan vaardigde men zelfs iemand van stadswege af, om daarbij tegenwoordig te zijn. Zoo ging in 1499 de Schepen Jan Lems naar Poortvliet, om bij dusdanig optreden de stad te vertegenwoordigen en den priester te //offreeren 3).”

Uit de Stadsrekeningen, blijkt ook dat Philips de Sckoone in 1493 ook hier als erfheer is gehuldigd, cene omstandigheid, die aanleiding geeft, om bij de daarvoor verantwoorde posten ook eenige oogenblikken stil te staan.

Bij de huldiging brandde men op de Groote Markt hout, turf en pektonnen, en overal vierde de bevolking bij die gebeurtenis feest. De stad schonk den Vorst drie amen //Ryn-schen wyn,” terwijl vele fooien aan zijn //geleide,” of aan allen, die met zijn gevolg in eenige betrekking stonden , werden uitgereikt. Zoo ontvingen ’s Hertogen //toomloopers” 8 schell.; zijne boden kregen 4 schell., zijn voorsnijder ontving 8 schell en //sijne fourieyts” 6 schell. 4 grooten. Bovendien werd aan Philips’ tapper 8 schell. 6 grooten en aan de mannen, die bij de aankomst van ’t hooge gezelschap de klokken hadden geluid 7 grooten verstrekt. De //stafdrager” van den //geduch-

tighen Prince” ontving 4 scliell. en een gelijk bedrag genoten de herauten, de //arcbiers” en ’s Hertogen voetgangers. Eindelijk was geld nitgereikt aan den bediende, die den wijn naar ’t Hof had gebracht, terwijl een goede fooi was geschonken aan Jkh1. Guy van //’t Kleyn Egypte,” die met Philips van hier toog naar andere landen.

Het uitreiken van giften of fooien was sinds lang eene alle-daagsehe gewoonte. Elke vreemdeling, die voor zaken in de stad kwam, werd of //ghetracteert,” of ontving eenig geld; zelfs werden op Nieuwjaarsdag fooien uitgereikt aan ’s Hertogen //exploi-tiers aan zijn bode en aan zijn deurwaarder in den Plaag ').

Groot was gewoonlijk het aantal schenkingen aan bijzondere personen en corporatiën. Schier in elke rekening komt een hoofdstuk daarvan voor , en haar aard en strekking wordt het best gekend uit hare oorspronkelijke omschrijving, waarom wij eenige daarvan, aan een der stadsrekeningen ontleend, hier doen volgen:

//Ghescenct tot Jacob Abentsz. doe die Heeren haer sceid-//maeltyt aten in ’t verleden jaer 16 schell.”

«Ghescenct op Sinte-Servaesdagh tot Jacob Abentsz. die //maeltyt metten wyne, metten gerechten, geestelyck ende waer-//lyck metten anderen goeden mannen, die daer waren ende //metten wynen, die de vrouwen ghescent wairen tot des //burgemeesters huyse dair voren in als 3 & 6 C 3).”

//Ghescenct den eoninck van de ghesworen hantboghe in de //opschoten drie poirtcannen rins wyns ende drie poirtcannen //roots wyns, ’tsamen 5 fi 7 % gr.” 304 305

//Ghescenct den rentmeester van den exxus ende de audi-//teurs van de rekencamer met meer andere lieeren in den "Haghe, om ons te hulpen recomanderen tot onser offertiën //een ghelach van 14 fi.”

//Ghescenct Anthonis Jansz. ende Mr. Albrecht van Loo, //onsen procureur ende advocaat elcs een maeltyt, tsamen 9 fi // 3 gr.”

//Ghescenct den ghesellen van de Rethorycken samen 5 0 6 //gr.”

//Ghescenct den ghesellen van de blauwen schuiten 3 J3 4 //gr.”

//Ghescenct uyt begheerte van myn Joncker van Yselsteyn //in Zinte Martensdijck tot een priesters eerste misse 5 fi 8 //gr.”

//Ghescenct den ghesellen die coor afspeelden te Sinxen in //den ommeganck % fi 6 gr.”

//Ghescenct den heeren van den Gherechte op ten versworen //Maendagh tot Govert Pieteusz. een gelach van 9 fi.”

//Ghescenct den heeren op te Vastelavond met meer anderss fi” !).

Yan dergelijke uitgaven, zeiden wij . komt in elke rekening een geheel hoofdstuk voor; van enkele der genoemde of medegedeelde posten is de beteekenis duister, doch uit hetgeen is voorafgegaan, zoowel als uit hetgeen later volgt, vinden vele ongezocht verklaring.

In de meeste rekeningen komen ook uitgaven voor, die betrekking hebben op //Lazerissen.” Ongetwijfeld heeft men hier te doen met menschen, welke leden aan melaatscliheid of lazerij, aan welke gewoonlijk een bedrag van % fi werd uit-gexeikt, om daarmede naar Haarlem te gaan, ten einde zich daar te laten onderzoeken. De tekst van den eenen post loopt bijna niet met dien van den anderen, op deze aangelegenheid betrekking hebbende, uiteen, en het verstrekte bedrag blijft

') Stadsrekening van 1498.

in schier alle rekeningen hetzelfde. Zoo komen in de bescheiden van 1497 en 1498 verantwoordingen voor als de volgende :

'/Betaelt Jan Domisz. om zijn zone te trecken tot Haerlem //te proven of hy genezen was 2 fi” en nog van acht anderen, die insgelijks als verdacht van lazerij, naar Haarlem togen, om zich daar te laten onderzoeken.

Bleek het, dat de lieden werkelijk leden aan melaatschheid, dan werd hun daarvan een bewijs uitgereikt. De ongelukkigen moesten dan eene bijzondere kleeding dragen, waaraan zij van verre kenbaar waren; zij moesten op afgelegen plaatsen hun verblijf houden en voortdurend voorzien zijn van eene klep.

Blijkens dezelfde bescheiden had men te dien tijde ook vaak bezoek van Heidens of Zigeuners, want in bijna alle stukken komen uitgaven aan deze ongenoodigde gasten voor. Het waren bezoeken van die vreemdelingen, welke onder de Eu-ropeesche volkeren rondzwierven, zonder hunne Aziatische afkomst te verloochenen. Zij stonden onder verschillende namen in Europa bekend: in het oostelijke gedeelte van dit werelddeel 'heetten zij zigeuners, naar men meent afgeleid van het oude Persische woord Tscheng; in Erankrijk droegen zij den naam van Bohemers, omdat men meende, dat zij uit Bohemen kwamen; in Engeland heetten zij Gipsys , wijl men dacht, dat zij afkomstig waren uit Egypte.

Nu eens luidt het in de Stadsrekeningen: //Betaelt aen die //Heyden luden voir afcoop, en omdat zij hier niet logeren en //souden 4 B 4 gr.;” en dan eens heet het eenvoudig: //Be-//taelt aen die Heyden luden 4 Q 2 gr.”

In de rekening van 1498 komt een post voor, als.volgt: //Betaelt den Egyptenaers voir haer vertreck 6 fi 6 gr.;” terwijl in die van ’t vorige jaar wordt gezegd: //Betaelt Qraef Quinten , //capiteyn van de Egyptenaers, voir haer vertreck 7 8 2 gr.,” en iets verder luidt het: //Betaelt Graef Henkich van Wat-senbobch , capiteyn van de Egyptenaers voir haer vertreck 5 fi 8 gr.”

Bovendien verstrekte de stad gewoonlijk hun een geleider en betaalde veelal hun «veerscat” voor den overtocht over de Eendracht.

Wat de stad betreft, wij vernemen uit dezelfde rekeningen, dat zij te dien tijde reeds zwaar gedrukt werd door schulden. De renten daarvan beliepen eene som van 64 £ 8 13 11 gr. vis. De obligatiën stonden bekend onder den naam van lijfpeneiën of erfrenten; zij waren wijd verspreid, doch aan Pieter van DEK. BurGH , COB.NEI.TA VAN DER BüRGH en aail Af ATTHEÜS Oornelisz. de Houweb , moest jaarlijks een aanzienlijk deel der renten worden uitgekeerd x).

Deelden wij ook mede, dat Philips de Schoone hier als Heer werd erkend, in 1493 had ’s Vorsten huldiging als Graaf van Zeeland plaats gehad te Middelburg. Hendrik Maïïheusz. de Coningh en Covert Pietersz., beiden burgemeesters , waren van wege de stad daarvoor afgevaardigd geweest; zij en de Baljuw, Baas van Blois , hadden die plechtigheid ook te Bergen-op-Zoom bijgewoond en beide eerstgenoemden waren daarvoor ook naar Beymerswale getogen , waar zij zelfs vier dagen hadden vertoefd.

Daar, te Beymerswale schijnt de huldiging inzonderheid luisterrijk te zijn geweest, want onze oude kroniekschrijver, Jan Eeygersbergh , zegt dat de jonge Graaf slechts vier jaar oud, toen zijne moeder overleed, daar in Hooimaand het eerst //met //grooter triumphen van Boeybargen ende ander schepen is in-//ghekaelt, daer alle de Staten ende steden van Zeelandt present //ende teghenwoordigk waren, die den jonghen Prince, Hertoch //Philips voornoemt met grooter eeren ende reverentiën ontfin-//ghen.- Ende hy worde- aldaer te Beymerswale ghehult yuten //name van alle die steden uyt Zeelandt. Ende daer werdt die //nieuwe Keur van Zeelandt in presentie van den Prinoe ende

Zie nopens Mattheus Cornelisz. de Houwer bladz. 263 van dit

werk.

Offline webmaster

  • Administrator
  • Full Member
  • *****
  • Berichten: 171
  • Geslacht: Man
  • local historian
  • -Locatie: Willem van Beierenstraat
Re: Geschiedenis eiland tholen uit HOL1 - 4
« Reactie #2 Gepost op: augustus 05, 2017, 04:25:41 pm »

//alle die Staten van den Lande van den ondersaeten van Zeelandt //besworen” 1).

Bijna gelijke vreugde, als bij de huldiging van Philips den Schoons te Reymerswale, was hier, in Tholen, toen //de pais” met den Koning van Frankrijk, Kakel VIII, gesloten werd. De vrede was zoowel van //de pui” van het Stadhuis, als van den predikstoel, afgelezen, en ook bij die gelegenheid ontstak het volk groote vuren op de Markt, waarvoor ook ditmaal, naar ouder gewoonte, de brandstof door den Magistraat was verstrekt 2).

Maar wat de stad ook over had voor het vieren van feesten; hoe zij bij andere plaatsen in het bewijzen van beleefdheden zoo aan bekenden als onbekenden niet ten achteren bleef; wat van wege haar Bestuur ook werd aangewend, om haar ontredderden staat te boven te komen, uit alles is het klaar te zien, dat haar toestand gedrukt bleef en de inkomsten doorgaande onvoldoende waren, om daarmede zelfs in de meest dringende behoeften te voorzien. De volgende geschiedenis der stad in de 16e eeuw is dan ook eene aaneenschakeling van verleende voorrechten en octrooien tot het heffen van accijnzen en invoerrechten , uitsluitend tot herstel der zoozeer geteisterde plaats. In het eene stuk heet het, dat het voorrecht verleend is tot tegemoetkoming der //zeer verachterde stadt;” in een volgend lezen wij , dat het gegeven werd, ten behoeve van //de ongelukkige stadt.”

Het Bestuur hield ook niet op den toestand der Gemeente met donkere kleuren te schilderen en te recht; de stad had nog immer de bijzondere hulp van hare vorstelijke Ileeren noodig.

Herhaaldelijk werden de eenmaal verleende octrooien verlengd; 306 307

zulks geschiedde tot op het einde der l(ie eeuw, want ook toen nog heette het, dat de Gemeente sedert lang in "groote benauwtheyt gekomen was.”

Yan de opbrengst der accijnzen kwam aanvankelijk een deel ten bate van de kerk; later vloeiden zij geheel in de kas der Gemeente, die gehouden was daarmede hare openbare gebouwen , muren en poorten te onderhouden.

In zoodanig benarden toestand verkeerde de stad, toen zij in 1505 werd verpand. Philips de Schoone had dringende behoefte aan geld, dat hij ter leen ontving van den rijken Jan van Bergen , Heer van Glimes, onder verband echter van de heerlijkheden Tholen, Schakerloo en Oud-Vosmeer. Deze Jan van Beugen, zoon van Jan van Glimes met de Lippen en van Maugauetha de Sint-Simon , was gehuwd met Arioma de Brumeux, gravin van Megen 1). De geschiedenis noemt hem een man van grooten invloed en zegt, dat hij veel is gebruikt in het voeren van onderhandelingen met Engeland.

Jan’s vader, Jan , bijgenaamd met de Lippen , was in 1494 ten grave gedaald, hetwelk blijkt uit zijn grafschrift, dat aldus luidt:    het 3|eer 3|an ban msipmeg/ ï|eer

ban Bergen op ten S2aatn/ üte geregeert geeft aï$ ï|eet jaet en Sterft op ten lebenbe üagï) ban J&eptem307 fier JfêCCCCfCfS»

Later is hier onder gesteld:    Ce COtp# Öll Seigneur Sffan

be Cïptneg a e^te^ temig behang ce petft cercuiï paur e^tre te premier bu tout fiuge en ïe tran^partant bu Ifeu be <Sa premier ^epuïtute Tan    £eïïan Brabant ïe

wsaaasï mi bu mm>

Zijn moeder Maugaretha de Eouveuoy of de Sint-Simon had eerder deze aarde verlaten, zooals ook blijkt uit haar grafschrift, dat van den volgenden inhoud is:    ï^ic j£unt te307

canbita o^a generale baminae üSargaretgae be iSauberap/

') Zie nopens Jan met de Lippen bladz. 323 van dit werk.

afifljg be ^anctn Jjpinone / ^amitiae quatibam ire fffiergi^ ■Super %a\\m\/ ujeanji lam11' Sfajjannté be a5ïpmi|S. tPan1 ïati praefate/ gnae innjrabil ab bominum becima guinta 9l!priIeiS circa ^oram normiti nactiS SCnno <©am «JilÊCCCC 3C^3i^. reguiegcant in pace.

Waaraan later is toegevoegd:    Ce COCpg? be ©aniB Jlêar*

guerite be ^ainct Jjitntin a e£te£ reinig behang ce petit cerctiiï paur egtre ïe premier bu tont üuge en ïe trangpor* tant öu Keu be ga priinier gepulture P$tn f i043E^9ï:Sfl"3f3| geïïon 2Brafiant ie ^3313131 jour be Jlêarg.

Tengevolge van de verpanding hebben wij Tliolen weder te beschouwen als staande onder bijzondere Ileeren, en het is daarom, dat wij de geschiedenis der stad vervolgen onder de omschrijving van :