Auteur Topic: Geschiedenis Oud Vossemeer  (gelezen 3093 keer)

0 leden en 1 gast bekijken dit topic.

Offline webmaster

  • Administrator
  • Full Member
  • *****
  • Berichten: 171
  • Geslacht: Man
  • local historian
  • -Locatie: Willem van Beierenstraat
Geschiedenis Oud Vossemeer
« Gepost op: juli 24, 2017, 04:40:14 pm »
The cradle of the U.S.A. Roosevelt presidents and family
and Four Freedoms Monument.
Some sources:
 1783-Ermerins over Ambachtsheerlijkheid en Vrijberghe Aanhangsel van boek 2 Ermerins
(Ja Oud Vossemeer gaat terug naar begin 1200!)

Zeeland 1753 incl. stad en eiland Tholen  


Location of Oud-Vossemeer on the isle Tholen in the Netherlands
             

Maps:(dutch-opens in new window) 1 2 3 4




De geschiedenis van Oud en Nieuw Vossemeer,

De Ambachtsheerlijkheid Oud en Nieuw Vossemeer en Vrijberghe,

En de geschiedenis van de Vosmeerse-Amerikaanse Ro(o)sevelt connecties.

Voor 1410

 

De Romeinen

voeren over de Schelde via de Striene (en over het latere Rosevelt en

Oud-Vossemeer) naar o.m. Nijmegen. Bij Poortvliet zijn een aantal Romeinse

vonsten gedaan.

De Romeinen voeren over de Schelde via de Striene (en over het latere Rosevelt en Oud-Vossemeer) naar o.m. Nijmegen.
Bij Poortvliet zijn een aantal Romeinse vonsten gedaan.



Op deze

kaart omstreeks 1000/1200 is te zien dat de Striene liep o.m. over het latere

Rosevelt, de Vosvliet die over Oud-Vossemeer liep was vroeger onderdeel van de

Striene
Op deze kaart omstreeks 1000/1200 is te zien dat De Striene liep o.m. over het latere Rosevelt,
de Vosvliet die over Oud-Vossemeer liep was vroeger onderdeel van de Striene.




Uit  Dr. J.C. de Man, 1897
De vluchtbergen in Schouwen, de Bevelanden en THOLEN


HET EILAND THOLEN.

Dit eiland draagt zijn naam naar liet stedeke dat men oud¬
tijds //ter Tolen” noemde, en dit beteekent //aan den Tol;”
liet heette dan ook zoo naar een tol, dien de heeren van
Brabant hier gewoon waren te heffen van de voorbijtrekkende
schepen; het was de kortste weg en ook wel de veiligste,
omdat men er in plaats van ondiepten een diepen stroom
vond. De graven of hertogen van Brabant hadden hier bezit¬
tingen, en kerkelijk behoorde, althans het oostelijk deel, aan
den bisschop van Luik en niet aan dien van Utrecht, zooals
elders in Zeeland het geval was.

De tol lag aan een tak, die Ooster- en Westerschelde ver¬
bond , of zoo men wil, tusschen de van Antwerpen stroomende
Schelde en de uit Holland komende Maas; doch die naam
van Maas is hier in onbruik geraakt. Hier heette zij de
Striene of Struone, en takken van deze, die het eiland zuidelijk
omspoelden, verdeelden de schorren onder andere namen. De
Striene maakte de grens uit tusschen Zeeland en Brabant.

Als een overblijfsel uit den ouden tijd beschouwe men dus
den naam van den polder Nieuw Strijen en het water de
Eendracht, dat Tholen scheidt van den vasten wal. Dit woord
zal wel Eëentrecht of waterpassage beduid hebben; wij kennen
het woord Ee als het oude woord voor water, en vinden dit in het
hedendaagsche eiland nog over als Ee en als Zoute-ee. Aan
trecht herinneren in de buurt: Woensdrecht, Ossendrecht,
Berendrecht en vele andere naar overzet-veren waarschijnlijk
genoemde plaatsen , tenzij clrecht, trajectum, niet eene passage
maar moerassen beduid heeft, doch dan blijft toch de be-
teekenis weinig verschillend.

Evenals alle eilanden is ook dit trapsgewijs ontstaan en in
den tijd der bergboeren zal het grootste deel nog onder water
hebben gelegen. De oudste deelen zullen wel die met oude
namen zijn geweest, als Tholen zelf* en Sehakerloo, Stavenisse
en Sclierpenissc, terwijl de nieuwere namen, als St. Anualand,

St. Maartensdijk jeugdiger oorsprong doen vermoeden en hun
geschiedenis bevestigt het.

Al die opkomende schorren zijn achtereenvolgens met afwis¬
selend geluk bedijkt, maar niet door Walchersche edelen,
zoodat dan ook de bevolking sterk brachycephaal of breed-
hoofdig was en gelijk aan die van het in de 16e eeuw ver¬
dronken oostelijk deel van Zuid-Beveland. Men wil wel, dat
dit sterke bedijken in Tholen eene der oorzaken is geweest
van het overstroomen van zoovele naburige Bevelandsche dorpen.
Intusschen is het eiland Tholen zelf groot en vruchtbaar ge¬
worden. Die deszelfs latere lotgevallen wil leeren kennen,
leze de keurige beschrijving met afbeeldingen van den heer
Hollestelle in het vierde deel van het archief van het
Zeeuwsch Genootschap of zijn in 1897 verschenen werk over
de stad Tholen. Het tegenwoordige eiland bestaat volgens
hem uit niet minder dan 57 polders, waarvan echter, naar ik
meen, enkele zijn verdwenen. Deze verhandeling brengt ons
op de hoogte van al die vlieten en weelen en dijken en
wegen; de geleerde schrijver is van oordeel, dat men voorde
wegen, die thans alle laag gelegen zijn, de laagste plaatsen
zal hebben uitgekozen; ik voor mij kan moeilijk begrijpen,
waarom de eerste bewoners zulk eene keus zouden hebben ge¬
daan. Dat thans de aan zich zelve overgelaten oude wegen
lager zijn, dan het omringend land, bewijst toch wel niet,
dat zij voor 1000 jaren ook de laagste deelen waren.

Langs Tholen is een andere bevolking in Zeeland gekomen,
dan de Walchersche; intusschen meende Dresselhtjis in dit
eiland (Zelandia lllustrata dl. II blz. 316 en Godsdienstleer der al¬
oude Zeelanders) sporen te hebben kunnen vinden van een alouden
llacehusdienst, waaruit zou volgen, dat een deel van Tholen
roods in lioine’s tijd bewoonbaar zou zijn geweest. Ook de heer
I Iou/hstulue wil gaarne enkele oude deelen laten opklimmen
tot liet begin onzer jaartelling; ik kan het tegenbewijs niet
leveren, doek meen te moeten herhalen, dat ik het wellicht,
met uitzondering van enkele punten en met uitzondering van
de westkusten van Schouwen en van Walcheren en van ver¬
dronken landen, niet geloof, vooral omdat er niets Romeinsch
is gevonden Ik meen liet begin te moeten stellen in den tijd
der bergen en van deze vinden wij hier wel wat, maar toch
niet veel. Zeer oude landen, b. v. het oude land van St.
Maartensdijk, schijnen zelfs ook eerst in de lle eeuw bedijkt
te zijn geweest; uit den tijd tusschen den bergbouw en de
bedijking kan men opmaken, dat de landen langzaam boven
hoog water zijn gekomen.

Wij bezoeken eerst het westelijk gelegen

Scherpenisse en Westkerke.

Het woord Nisse herinnert ons weder den ouden tijd met
de vele nissen en scherpe, ook wel scarpe geschreven, en zal of
van den vorm dier nisse afkomstig zijn of van een overouden
eigenaar. Het ambacht, waarin men nu nog een Eeënweg
kent, werd in den bergtijd door een water, dat eenvoudig de
Ee heette, in twee deelen gesplitst en door een ander water,
de Zoute-ee van het naast aangrenzende Poortvliet gescheiden.

In het zuiden lag, een natuurlijk later zoo genoemd, dorp
Westkerke, en terecht houdt de heer Hollestelle dezen meest
westelijken hoek voor het oudste deel; de zuidelijke oever lag
dan ook meest geschikt voor de uit Brabant naar Walcheren
varende schuiten.

Men heeft herinnering aan drie bergjes in deze streek.
Het dorp Scherpenisse lag dicht bij een van deze en alzoo dicht
bij strand of stroom, zoodat dus hier ook weder de berg of
eerste hoeve het begin der latere plaats is geworden.

1.

Het eerste bergje dan lag op de schorre, die men de Scherpe¬
nisse noemde. Nabij was de Zoute-ee en nog een ander water
//de Sasse grave,” een naam, die men zoo gaarne van de
Sassen zou willen alleiden, evenals zekeren oude» Vriesendijk
van de Friesen, doch die afleiding is wel wat gewaagd. Sasse
en Yriese kunnen patronymica geweest zijn uit lateren
tijd. Ongelukkig bestaat het bergje niet meer. Het is voor
eenige jaren geslecht. Het bevond zich zuid-oost van het
later aan zijn voet ontsproten dorp op een afzonderlijk eilandje;
een molenberg was het niet, want de molen stond op eene
andere plaats. I)e ligging is door Hollestelle aangegeven,
evenals die der twee volgende en dat zoowel op zijn kaartje
van den hedendaagschen als op zijne schets van den primi¬
tieven tijd. Ik meen, dat men den berg, waarvan eige¬
naar is of geweest is de heer van Stapele, den Galgenberg
noemde.

2.

De tweede vliedberg lag daarentegen in het zuidelijk deel
van de oude heerlijkheid en dicht bij den oever van de Schelde.
De Ee of Eede, die deze beide van een heuvel voorziene deelen
scheidde, bestaat nog, zooals ik reeds zeide, en verraadt dus
een ouderdom van meer dan twaalf eeuwen. Men noemt die
zuidpunt den Loohoek en vermits men verder oostelijk ook een
Schakerloo en een Deurloopolder had en aan de overzijde van het
Scheldewater het kasteel van Lodijke, in de geschiedenis be¬
kend , behoeft men niet veel te wagen om te durven aannemen,
dat de Scheldearm daar ter plaatse eenmaal de Loo heette.

Het is mij wel bekend, dat er taalkundigen zijn, die be¬
weren, dat het oude Loo niet water maar bosch beteekenen
zou; doch die uitlegging kan hier niet gelden, omdat er geen
bosschen waren. Op het laatst der 16e eeuw lag de berg
nog binnendijks, maar zoover ik weet, is er nooit een gehucht
of dorp geboren, omdat die punt gevaarlijk was en men lie¬
ver ging wonen bij berg numero een

Ik lees, dat lang na de groote overstroomingen in 1530
en 32 en dat wel eerst iri 1570, de zeesluis in het midden
van den polder doorbrak ; toen stroomde; de zee naar binnen
en trots bedijkingen on inlagen gelukte het op den duur niet
Arrliirf VIII»’ dl. 2»' h|,.    4

den stroom te keeren, zoodat de Loohoek in 1671 werd buiten-
gedijkt en ook de berg verdween met 95 gemeten gronds
voor goed, althans totdat ook dit oord weder eens land zal
zijn geworden.

3.

De derde vluchtberg was tot nu toe gelukkiger, want hij
bestaat nog, (1897). H. beeldt hem op zijn oud kaartje af
niet nabij een strand, en niet nabij een grooten stroom, maar
op een klein eilandje, door binnenwateren omringd en midden
tusschen vele dergelijke schorren en gorsen. Zoo moet men
zich de ligging van al de oude bergen voorstellen, ook van
die, waarvan men meent, dat zij dicht bij een gevaarlijk strand
lagen; want plaatsen zonder veel schorren in den omtrek zal
men wel niet hebben vertrouwd. Al wensch ik niet met H.
dezen heuvel te laten opklimmen tot den tijd van Plinius,
zoo waardeer ik toch zijn hoogen ouderdom De grond waar¬
uit hij bestaat, komt dan ook overeen, zooals overal, met
de diepere lagen der omgeving.

In de bekende tabel van 1831 wordt de berg opgegeven,
als reeds eenigszins afgegraven, doch nog met eene hoogte van
20 M. hetgeen natuurlijk eene vergissing is.

De berg lag aan een kleinen tak van de Ede. De heer
H. meent nog in een rondloopenden lagen weg bet overblijfsel
van dat water te herkennen Toen alle omringende gronden
verrezen waren, lag hij midden in de heerlijkheid Westkerke;
wanneer ik hem dus tot Scherpenisse reken, dan is het al¬
leen omdat het land thans als gemeente er bij behoort. Evenals
altoos had ook hier het ambacht zijne eerste hoeve Thans ligt
de berg op een half uur afstand van het dorp Scherpenisse, op
den weg, die geleidt naar Gorishoek, het overzetveer op 1 erseke
in Zuid-Beveland, en dus van oudsher aan een verkeersweg.
Ik vond hem in Juli 1897 vertikaal overal afgegraven , doch
nog hoog en ruw begroeid. De inhoud was klei, hier en
daar met schelpjes en beenderen. Kr lag een groote sloot,
die zeker de grondstof geleverd heeft rondom. De eigenaar
is de heer I. Craayo uit Sprang, de gebruiker Jan Polderman,
wonende vlak bij den berg. Deze vond bij het afgraven wel ver¬
schil in lagen, somtijds zand en ook hetgeen hij asch noemde.
Ik zag dit niet, ofschoon de inhoud overal zichtbaar was.

Zoo wat noordelijk van den berg is weder het dorp ontstaan,
dat de hoofdplaats der heerlijkheid werd, Men heeft het West-
kerke genoemd, een naam, die aan de 12e eeuw herinnert en
zeker wel niet de eerste naam van het gehucht zal geweest zijn.
in de Zelandia Illustrata bewaart men een plaatje, dat een
uitzicht afteekent op dit dorpje , met een vervallen slottoren
er bij, die op een hoogte moet gestaan hebben. In het ge¬
meentehuis van Scherpenisse kan men nog eene schilderij, een
zoogenaamd Triptycon, zien, afkomstig uit het reeds lang
verdwenen kerkje van Westkerke Dit schilderstuk is uit¬
nemend goed bewaard en wordt te recht zeer op prijs gesteld
door den Burgemeester, den heer C. D. Bolier. Thans is dorp
en kerk verdwenen, maar de veel oudere berg niet. De berg
overleeft alles; blijve hij nog lang gespaard.

Poortvliet.

Deze oostelijk van de vorige gelegen heerlijkheid met haar
dorp heeft een verleidelijken naam, in zoo verre als zij vele ge¬
leerden hebben verleid om in dat Poort een portus uit den
Itomeinschen tijd te zien. Het kan zijn, dat er een haventje
heeft bestaan, waarin de vreemde schippers aanlegden, doch
i k moet opmerken, dat het bestaan van een berg den ïto-
meinschen tijd doet betwijfelen; ware dit oord in Rome’s tijd
bewoonbaar geweest, dan zou men een eeuw of wat later
wel niet begonnen zijn er een vliedberg te maken Mij komt
liet minder gezocht voor, den dorpsnaam af te leiden van het
woord poorle voor een eenigszins groote plaats met poorten.
In Zicrikzee heeft men nog hof Ihmrtambacht. IIollkstulle
meent, dat de eerste bedijking wel tot de achtste eeuw kan
opklimmen, en in de 13 eeuw werd liet reeds in erfpacht
uitgegeven door den heer van Yoorne, doch geen van beide
bewijst verband met Rome.

Klimme al het zuider deel tot den bergtijd op, dit is niet het
geval met het noorder deel. Hier waren nog lang daarna
gorsen, omspoeld door de Zoute-ee en door een ander water,
dat Poortvliet kan geheeten hebben. Dat jongere noorderdeel
lag evenwel ook oorspronkelijk aan zee; thans zijn het nog
lage onbebouwde gronden, bekend als //de Weihoeken.”

Op den grooten weg naar Tholen is het welvarend dorp ont¬
staan. Het was reeds aanzienlijk in 1325; immers ik heb
gelezen, dat de bisschop van Utrecht toen reeds schreef, dat
daar veel volks woonde. Als curiosum wil ik uit Eumehins
Zeeuwsche Oudheden opteekenen, dat het dorp in het begin
der 17e eeuw bestraat werd met de verkochte steenen van
Romerswale. Die steenen hebben ook gediend voor eene der
poorten van Yeere.

Er ligt oost van de gemeente nog een oud verlaten kerkhof;
die daar schedels zoeken wil, moet voorzichtig zijn ze niet
alle voor oude bewoners te houden, want het is ten allen tijde
gebruikt geworden in buitengewone omstandigheden als daar
zijn, voor pestlijders, militairen en drenkelingen.

In die weihoeken ligt een hoog stuk lands, dat men de
Zeehondenplaat noemt, en een ander dat Konijnenberg lieet;
zij herinneren aan den tijd, toen er strand en duinen waren.
Of de laatste ook een vluchtberg is geweest, mag ik niet
aannemen, wegens de jonge inpoldering.

4.

Met in die weihoeken, maar in het oudere deel vindt men
echter nog een spoor uit den bergtijd. Ylak bij het dorp —
en dit is belangrijk — teekende Hattïnga een vliedberg af;
de tabel van 1834 gaf hem eene hoogte van 5 M. doch de
geneesheer van Rijssel , die hem goed heeft gekend, schatte
hem op 10 M., aan den voet met eene middellijn van 150.

In den winter van 1853/54, toen de commissie tot wering
der bedelarij, die reeds in 1846 bij het uitbreken der aard¬
appelziekte was opgericht, naar werk moest zoeken, was het
lot van Poortvliet’s monument beslist. Hij bezweek, de berg,
evenals andere bergen in dien tijd en alweder zonder iets op
te leveren. Hij lag op een zeer laag, des winters onder pol-
derwater staande stuk weiland, zeker door inklinkering zoo
laag geworden en door gemis aan bemesting. Oorspronkelijk
toch zocht men niet de laagste maar de hoogste plaatsen uit.
Dat hij groot was, blijkt uit het feit dat eene ploeg van 30
man wel zes weken noodig heeft gehad om er de nabijliggende
landen mede op te hoogen. De grond bleek goed te zijn,*
zoodat er ook veel naar elders is vervoerd.

De afgraver, die in 1891 nog ondervraagd werd, had niets
gevonden, dan vele konijnengeraamten. Uit het feit dat zij
ook midden in den berg lagen, mag men opmaken dat zij hier
leefden voordat men den berg maakte. Wij herinneren er
aan, dat wij in Walcheren en elders wel bergen hebben ge¬
vonden, die men konijnenbergen noemde; misschien kweekte
men ze, op door slooten omgeven gorsen, misschien ook waren
er eens duinen in de buurt.

De heer burgemeester heeft aan den heer van Rijssel
verhaald, dat hij nog een dergelijken heuvel gekend heeft
noordelijk van het dorp in den zoogenaamden weihoek. Het
was een groot kwartier van het land, de Waayershoeve, eigen¬
dom van den heer P. Daane. Hij is voor 1859 opgeruimd.
Wen heeft er gevesten van sabels en degens gevonden uit den
zoogenaamden Spaanschen tijd, toen hier dikwerf soldaten in
garnizoen waren.

Dij Hattinga staat hij niet. Omdat hij in de weihoeken
lag cn IIolIjEstelle hem, naar ik meen, niet voor een vlied¬
berg houdt, heb ik hem misschien ten onrechte niet opgenomen.

Sint Maartensdijk*

De inwoners noemen deze heerlijkheid Smaersdijk. . De naam
duidt een dijk aan of door de geestelijken gemaakt of door
een ambachtsheer, die er eene aan St, Maarten gewijde kerk
stichtte. Er lagen rondom deze gewichtige plaats kasteelen en
kloosters; de grafzerken in de kerk , waarvan vele worden op-
gesomd in de Zelandia Illustrata, herinneren aan de vele
edelen, die hier eenmaal woonden, waaronder van Borselens.

Hollestelle houdt den polder voor jonger dan Scherpe-
nisse, wat de bedijking aangaat, omdat men geene oude wegs-
namen ontmoet. Zelfs het zoogenaamde Oudeland zou eerst
omtrent 1100 bedijkt zijn. Een vliedberg vindt men niet.
De noordelijke polders zijn nog later aangewassen, dus in een
tijd, toen men geen bergen meer maakte, maar dadelijk be¬
dijkte, waarbij men tevens alle hoeven op kleine verheven¬
heden bouwde, wegens de slechte afwatering van het binnen¬
water.

5, 6.

Toch heb ik op de kaart, alware het slechts pro memoria,
juist in dien jongeren Noordpolder een dubbel bergje opgeno¬
men , dat bij de inwoners als vliedberg bekend is, ofschoon
de heer Hollestelle het ook slechts houdt voor eene gronds-
ophooping. De geneesheer K. Was deelde mij over dien berg
het volgende mede:

// Op den nog bestaanden en door Hattinga op zijne kaart
// als vliedberg afgeteekenden heuvel” — hij ligt midden in den
polder, aan den langen weg die tusschen twee dijken loopt
met nog een zijweg er bij — //staat sedert onheuglijke
//tijden een gebouw met toebehooren. Het oppervlak is 150
//M. groot en dus op lang na niet gering. Er staat een
//tamelijk groot huis met schuur en mestvaalt op met moes-
//tuin en nog een open erf. De heuvel is veel grooter ge¬
dweest. Nog slechts vóór 25 jaren (hij schreef in 1891) lag
//naast deze hoogte, slechts door eene sloot er van gescheiden,
//een dergelijk, doch veel hooger bergje met eene uitgestrekt-
//heid van ongeveer 350 Q roeden. — Beide zijn waarschijn¬
lijk vereenigd geweest, misschien met een drinkput in het
//midden, zooals in Stelbergen. Te zamen zouden zij 350
//roeden of 65 aren en 40 cent. groot zijn geweest.'”

Tot zooverre de heer Was. Bij de afgraving van den nu
verdwenen grooteren heuvel is volgens verklaring van den af-
graver of liever van iemand, die er bij was, niets gevonden,
dan vele zoogenaamde Zeeuwsche moppen; beenderen vond
men volstrekt niet. Werd er nu en dan gegraven in den nog
bestaanden, dan werden er ook steenen gevonden en ook wel,
beenderen, maar volstrekt niet in die mate, dat men aan eene
offerplaats zou willen denken.

Men ziet het, dat die heuvels uit- en inwendig veel ver¬
schilden van de Walchersche, zij doen denken aan eene Friesche
terp, behalve dat zij missen de grootte en de bewijzen van af¬
wisselende bewoning. De grond is evenwel daarvoor ook te
jeugdig; men vond gewone gebakken steenen uit de 10 of
latere eeuwen en geene schijven of schaatsen of andere oude
zaken. Ik wil dus wel aannemen, dat die heuvel of dub¬
bele heuvel in den Noordpolder — waarvan toch het eene
deel wel vroeger bewoonbaar is geweest, dan het andere —
een vluchtberg is geweest, gemaakt voor de bedijking maar in
veel lateren tijd. De makers zullen misschien menschen van
een anderen stam zijn geweest dan zij, die den berg van
Westkerke hebben gemaakt, die andere gewoonten medebrachten.
De eigenaars waren vermoedelijk Hollanders of Ylamingen.

Stavenisse.

Nog westelijker, ja geheel aan een, in het nog gevaarlijke,
diepe water, vooruitspringenden hoek, ligt het oude ambacht
en dorp Stavenisse. Kr zijn er die al phantaseerende in den
naam een herinnering willen zien aan den GU>d Stavo van

Stavoren; ik voor mij, zie er niets in, dan dat de aloude
bezitter dier Nisse Stave of Staeve, thans Steven heeft ge-
heeten, doch het woord nisse zelf pleit voor oudheid, ge¬
lijkstaand aan den bergtijd. Het is een oud en tevens een
nieuw land; de rechte wegen in den polder en de eigenaardige
vorm van het, als eene straat landwaarts inloopende dorp pleit
voor vernieuwing of beversching.

Het ambacht lag alweder op een eiland, door stroomen
verdeeld en door stroomen van zijne naburen gescheiden. Doch
in 1509, lezen wij bij Hollestelle, werd het oudste en
merkwaardigste deel dezer heerlijkheid met dorp er bij, met
andere woorden met al, wat bewesten het water //de Kamer1’ lag,
overstroomd, zoodat het, ik meen wel 90 jaren als opene
slikken in gorsen bleef //drijven.” Vandaar de nieuwe wegen
en het verdwijnen van al wat oud was. Wij kunnen zoo min
als voor Noord-Beveland uitmaken of er vliedbergen zijn ge¬
weest; de naam en het naburige Westkerke doen het echter
vermoeden.

Ik heb in de heerlijkheid Stavenisse geen eigenlijke ouder-
wetsche vluchtbergen gevonden, toch vindt men er hoogten,
waarvan niet blijkt, hoe oud zij zijn. Ik heb ze niet in de
kaart opgenomen, doch wensch toch op te teekenen, wat ik
er van weet.

Hollestelle teekent in de schorren, waaruit volgens hem
dit vaak geteisterd land bestond, een stelberg af ten zuid¬
oosten    van het    dorp    en    zuidelijk van het    water, de Kamer.

Men kent hem    nog    onder den naam van    //het hooge stuk”

op den grooten weg van het dorp naar St. Maartensdijk dicht
bij het    eerste dorp. Uit    die ligging zou ik    opmaken, dat die

hoogte    werkelijk    voor    de    laatste inpoldering    heeft bestaan, en

inderdaad een afgegraven vliedberg is geweest, misschien een
uitgebreide, zooals wij zooeven een hebben leeren kennen. Geen
enkele naam herinnert in dien nieuw herdijkten polder echter
aan een vluchtberg; het blijft opmerkelijk , dat nagenoeg op
de plaats, waar H. dien stelberg teekende , toch nog dat hooge
stuk bestaat, en dat de overlevering zegt, dat op die hoogte
in lang vervlogen tijden eene schaapskooi moet hebben gestaan.

Zoo ligt ook in den Oud-kempens-hofstedepolder, die later
bedijkt is dan het oorspronkelijk Stavenisse, in het midden er
van, eene zeer oude hofstede, die men ook //de hooge hoeve”
noemt. De grondslag is daar hooger en zonder twijfel heeft
daar vroeger eene hoogte gelegen. Zij ligt aan den Bruitschen-
weg en deze ligging beantwoordt dus wel aan die van een
oorspronkelijken berg. De heer Hollestelle teekent hem niet
aan, en tegenover zulk een autoriteit waag ik het niet, de
hoogte als vliedberg op te nemen. Ik geloof dat de echte
bergtijd voorbij was, toen Kempens-polder begon boven water
te komen.

De thans bij Leiden wonende geneesheer van Stavenisse J.
de Yisseii heeft mij indertijd medegedeeld, dat er bovendien
in de gemeente nog twee verhevenheden bekend zijn //de
Hoogte” en //de Hooge weide;” de eerste ligt inliet eigenlijk
waterschap Stavenisse aan het einde van eene soort geul en
de andere aan den hoogen Kadeweg, die den Stavenissenweg
en den Oudenlandschendijk verbindt, met andere woorden
juist bij het water, dat men //de Kamer” noemde.

Aan het kruisingspunt van de dijken van den Zuidmoer-
en den nieuwen Moerpolder teekent Hollestelle ook een
bergje of een Stelberg af; ik weet er slechts van, dat het in
den dijk is opgenomen.

Het is dus wel waarschijnlijk, dat er voor de eerste be¬
dijking hier of daar een ware vliedberg heeft geweest en dat
er voor de latere bedijking ook hoogten gemaakt zijn om
het water te ontwijken, doch zooals ik zeide, er heeft hier
te veel afwisseling plaats gehad, om er één op vermoeden uit
te zoeken en op de kaart te plaatsen.

Moggershil.

Met een deel der pas beschouwde heerlijkheid, te weten
met Kempenshofstede maakte weleer Moggenshil een geheel
uit. Dit eenmaal uitgestrekte polderland beslaat thans slechts
dat op eene oppervlakte van ruim 42 hectaren; onophoudelijke
dijkbreuken, herhaalde herbedijkingen, zie daar zijne geschie¬
denis. Hollestelle zegt, blz. 180, dat de kerk van Mog-
gershil stond in den westhoek van den polder. Het was , zooals
schier alle plaatsen in Zeeland, een eilandje, door smalle
stroomen van zijne buren gescheiden. Yan dit en zoovele andere
dorpen is nu niets meer te zien.

7.

De naam boezemt mij echter belang in; immers, volgens het¬
geen wij van andere plaatsen weten, moeten wij aannemen,
de oorspronkelijke schorre een //hill,” dat is een vluchtberg
heeft gestaan, die toebehoorde aan een onbekenden heer Mogge.
Deze familie is een oude Zierikzeesche , en dus geen Walchersche:
wij zeiden reeds, dat de invloed van oud Walcheren in deze
oostelijke streek gering was.

In het later dan Moggersliil bedijkte '/Oudeland'n is geen
berg te vinden.

Moggersliil en Oudeland beliooren thans als gemeente bij St.
Annaland. St. Annaland ligt aan zee; volgens Hollestelle
heeft het als waterschap eerst in het begin der 15e eeuw een
aan vang genomen. Deze mededeeling en de naam van St.
Annaland zelf helderen ons genoegzaam op, waarom wij er
geene sporen van vliedbergen vinden.

Tholen en Schakerloo.

Eigenlijke ouderwetsche vliedbergen zijn, naar ik meen, in
dit geheel oostelijk deel van Zeeland niet meer met zekerheid
aan te toonen. Het stadje Tholen zelf ligt, zooals wij zeiden,
op een gewis ouden bodem aan den oever der Eendracht, doch
omdat het langen tijd eene vesting geweest is, zijn de bergjes
verdwenen, zoo zij er ooit zijn geweest, maar dit is niet waar¬
schijnlijk. De polder Schakerloo daarentegen, of het Oudeland
is volgens deskundigen zeer oud; hij was door de Striene
en nog een anderen stroom van den Brabantschen wal geschei¬
den. Het land grensde aan bezittingen van den bisschop van
Luik en de heeren uit Brabant zullen hier wel in oude tijden
de oppermacht hebben gehad, althans zeker niet de edelen, uit
Walcheren.

Wat het oude woord betreft, ik zeide reeds, dat ik er
hier een water in zien kan maar geen bosch, omdat op die
schorre-landen geene bosschen geweest zijn. Intusschen mag
ik niet verzwijgen, dat de kundige uitlegger van het woord
Loo in Nom. geogr. niets meer vermeldt van de oude ver¬
klaring van het woord door water. Yolgens hem zou het
veelal weide of varkensweide beduid hebben, zulk eene ver¬
klaring kan hier op haar plaats zijn. Wat Schaker beteekent
weet ik niet; mij schijnt het toe een mansnaam te zijn, om¬
dat ik weet, dat in het nabure Overflakkee nog families be¬
staan, die zich van Schakel noemen. Daar een tak der
Striene bovendien het eiland nog verdeelde en dus elk stuk
afscheidde van de overige eilanden, volgt er uit, dat de
bevolking in oude tijden wel niet echt Zeeuwsch maar Bra-
bantsch geweest is. Dresselhuis zag in Loo eene hoogte.

Er lag eenmaal in de heerlijkheid een dorp, dat volgens
Hollestelle de Mossel-ee tot haven had, bl. £81. Het land
werd reeds volgens v. d. Aa in de negende eeuw bedijkt
en is dus wel oud. Er zijn hier geene rechte wegen, zoodat
de polder, volgens Hollestelle, nog zoo voor ons ligt, als
hij in het grijs verleden werd bedijkt. Er waren hier, zegt
die schrijver, ook weder uitgestrekte, zacht glooiende schorren,
waardoor men voor de bedijking minder te lijden had van
zware overstroomingen dan bij latere dijkbreuken of oever-
vallen. Dit is door al dat inpolderen veranderd en daardoor
heeft later de Zuidoever veel geleden. De vloeden van 1533
en 3£ en de Allerheiligenvloed van 1570 toonden hier al hun
kracht, doch door het spoedig herwinnen der overstroomde
landen bleef het oude uiterlijk bestaan en het land niet zoo
lang drijven als Noord-Beveland, Borsele en menig andere
polder.

8, 9.

De hooge oudheid wordt misschien door een paar hoogten
bewezen, die evenwel Hollestelle niet voor vliedberg]es
houdt en dan ook in de tabel van 1834 slechts voorkomen als
hoogten van 1 tot 2 en een halven meter. Ik kan en mag
hier niet beslissen, doch ben eerder wegens den ouderdom ge¬
neigd ze voor afgegraven vliedbergjes dan voor stellen uit
lateren tijd te houden, namelijk voor bergjes, evenals in Duive-
land, door een anderen volksstam gemaakt en misschien veel
minder hoog. Mij noopt tot deze opvatting ook hun eigen¬
dommelijke ligging. De eene hoogte moet gelegen hebben
vlak bij een tak van de Ee, dus juist zooals wij dat bij vele
bergjes met betrekking tot watergangen hebben kunnen op¬
merken en de andere heuvel ligt bij een kruispunt of een
hoek van vier wegen zooals dit ook meermalen voorkwam.
Het waren dus wel de eerste plaatsen van gezellig verkeer
en beginnende ontginning van den grond, doch de hache¬
lijke ligging en de ontwikkeling van het nabijgelegen Tholen ,
zal wel de oorzaak zijn geweest, dat zij eenzaam zijn gebleven,
en er in hun onmiddellijke omgeving geen dorp is ontstaan.

Op het gevaar af van te dwalen, heb ik slechts twee bergjes
op de kaart laten plaatsen. Het kleinste moet dat zijn, hetwelk
in oude tijden aan de Eede lag, en vermits de heer van
Bussel mij schreef, dat een der bergjes in den mij onbekenden
Visschershoek ligt, vermoed ik, dat dit hetzelfde is. Ik heb
het niet bezocht, doch het grootere heb ik wel gezien. Het
kwam mij voor nog vrij groot te zijn en het overblijfsel van
een vliedberg te wezen en niet van een molenberg of van een
stelle. Men ziet den heuvel buiten de stad Tholen aan de
linkerhand, wanneer men van Tholen naar Poortvliet gaat.

De overige oude en nieuwe landen van het eiland Tholen,
bijvoorbeeld Oud Vosmeer, herimmeren ons niet aan vlucht-
bergjes; daarom verlaat ik Tholen om ten slotte even stil te
staan bij:

St. Philipsland.

Dit misschien in zijn kern ook zeer oude eilandje is her¬
haalde malen aan den wal van Noord-Brabant vastgehecht
geweest en dan er weder van gescheurd; thans hoopt het voor
goed met den vasten wal te zijn verbonden. De niet voor
hoogen ouderdom pleitende naam komt wellicht hier van daan,
dat de kerk aan St. Philippus is opgedragen geworden doch
het kan ook zijn, dat het de naam van een ambachtsheer is ge¬
weest , en dat men voor de kerk den heilige heeft uitgezocht,
waaraan ook hij bij den doop was opgedragen. Men liep vroeger
langs den schorreweg naar den wal, doch moest er op rekenen,
dat deze tweemalen in een etmaal onderliep. De golfslag was
echter hier in ouden tijd niet zeer zwaar, zoodat men zich
bij overrompeling kon redden op dien weg. Kenschetsend voor
de streek is hetgeen de Tegenwoordige Staat vermeldt, dat er
aan het einde van dien weg een paal stond met dwarslatten
(bl. 584 en Smallegange bl. 296) die dienen moest om er
op te klimmen, wanneer het water wat al te vlug opkwam.

Een paar hoogten in den in 1847 bedijkten Anna Jacoba-
polder zijn natuurlijk uit jongen tijd. doch de tabel van 1834
spreekt nog van een bergje, dat ik op de kaart heb opgeno¬
men, ofschoon ik het niet voor een alouden vluchtberg houd.
De omtrek was hier natuurlijk overal schorregrond; nog in
de vorige eeuwen graasden tallooze schapen op de zoogenaamde
liammeschor. Die ondiepten zijn in de geschiedenis bekend;
immers hier in den omtrek had de zeeslag op het Slaak plaats
in 1632, die juist door die ondiepten zoo noodlottig werd
voor de Spanjaarden zoo zelfs, dat er 500 werden gevangen
genomen.

Wij vonden in Tliolen 9 a 10 bergjes, maar zooals wij
zagen, van menigen heuvel is het twijfelachtig o( het wel een
berg uit de zesde eeuw is geweest. Tholens bevolking komt
veel meer met die van Schouwen en Duiveland overeen, dan
met die van Walcheren en de Bevelanden.

Het bergje van St. Philipsland lag volgens de tabel aan
den westkant van het eiland ver van het dorp en was 4 M.
hoog. Men heeft er bij het graven puin en schapenbeenderen
in gevonden, zoodat men wel mag aannemen, dat de grond,
waaruit men den berg maakte reeds steenen gebouwen bezat.
Het is dus wel niet geweest een gewone Stelberg, want
dien maakt men uit den grond van eene onbewoonde schorre;
er was dan ook geen kuil in voor regenwater. Ik meen dus
dat het wel een vluchtberg zal geweest zijn, maar jeugdiger,
anders van inhoud en lager dan die van westelijk Zeeland.

De secretaris der gemeente, de heer M. van Bendegom , heeft
de beleefdheid gehad mij in 1892 te berichten, dat het bergje
er nog lag; ook hij bevestigde het vinden van puin en schapen¬
beenderen.

-------------------------

Onder Oud Vossemeer geen vluchtbergen, niet omdat het een meer zou zijn, maar omdat het hoog gebied was,
en NEE dat is er niet met een kruiwagen heen gebracht!


Hoe lichter de kleur hoe hoger het land ligt
Als ik deze hoogtekaart bekijk, afkomstig van hier (kan je ook oude kreken en dergelijke in het landschap zien) dan zou het goed kunnen zijn dat wat Hollestelle aangeeft te zijn voor 1411, gorzen waren, gronden die bij een normale vloed niet (meer) bevloeid worden dus geschikt voor begrazing en zelfs bewoning.
Oud Vossemeer polder, Kerkepolder, Oud-Kijkuit en ook Slabbecoorn liggen vrij hoog dus waren gorzen, dus hoefden, van 1250-1390 waarschijnlijk niet eens bedijkt te worden, gewezen wordt o.a. op de ouderwetse samenstelling van de Oud Vosmeerse dijk in vergelijk met latere dijken.
Aangezien o.a. door de vele bedijkingen tussen 1350 en 1450 in Zeeland het water verdeeld moest worden over minder ruimte steeg de zeespiegel in Zeeland. (Nee, dat kwam niet door de klimaatverandering anders dan van de ijstijd..)
Dus pas later werd bedijking een noodzaak.B.v. de Mattenburgpolder onder Nieuw Vossemeer was al in 1368 al bekend als zodanig, verpacht dus in gebruik aan Mattenburg, deze werd pas in 1489 bedijkt.Meer dan 100 jaar later.

Er worden over de stichting in de diverse bronnen niet altijd eensluidende meningen verkondigd.

Zo wordt altijd beweerd dat de polders altijd tegen andere aan worden gelegd, gezien de hoogtekaart waag ik te betwijfelen dat de oudste polders van Vossemeer tegen de Dalem- Peukse en Puitsepolder aan werden gelegd, die van Vossemeer lagen/liggen tenslotte hoger!
Eerst slikken bedijken die onder NAP liggen en elke vloed overspoeld worden en dan pas die niet elke vloed overspoeld worden? Beetje raar. Andersom is waarsschijnlijker.
'(c) AHN - www.ahn.nl

« Laatst bewerkt op: augustus 02, 2017, 08:33:48 pm door webmaster »