Oud-Kijkuitpolder.
De polder, onder deze benaming beleend, is eene bedijking tegen de polders Kerke en Slabbecoorn aangewonnen, weshalve hij ook eerst na het ontstaan van deze
(a) Zie ook bladz. 575 van deze beschrijving.
(5) J. Emerins. Eenige Zeeuwsche Oudheden uit echte stukk'en opgehelderd eu in hec licht gebracht. Deel II bladz. 3.
kan zijn tolstand gebracht. Wanneer de inpoldering ervan echter heeft plaats gehad, vindt men niet aungeteelcend ; slechts blijkt, dat die reeds in het midden of uiterlijk in de laatste helft der XVe eeuw moet hebben plaats gegrepen. Dat ook deze polder reeds in het jaarl479bestond, wordt door bescheiden gestaafd; doch eene nadere tijdsbepaling is vooralsnog niet aangetroffen.
Wagen wij eene gissing, dan zou men met. hel oog op het noodige verloop van de twee in te sluiten vlieten, en voor het begroeien van den aanwas daar langs, kunnen aannemen dat de bedijking eerst heeft plaats gevonden een twintigtal jaren na het ontstaan van Slabbecoorn of omtrent den jare 14-55.
De wijze, waarop de bedijking heeft plaats gehad, is nog na ,te gaan. Wel is de strekking van den dijk op enkele plaatsen door daarin ontstane doorbraken, eeniger-mate gewijzigd; doch in hoofdzaak ligt deze nog steeds daar, zooals die voor de vorming van den polder zal zijn aangelegd.
Of de zeedijk kort langs den zoom der ingedijkte gronden is opgeworpen, valt minder juist meer te bepalen ; slechts blijkt, dat met de bedijking niet dan rijpe gorzen of hoog gelegen slijken aan de wateren zijn onttrokken. De aangelegde dijk nam een aanvang aan den Iverkepolder en sloot aan Slabbecoorn aan; hij was 2507 Meter lang en door diens totstandkoming werden twee belangrijke kreken of vlieten afgedamd. De een, in het meest oostelijke deel des polders, was bij de ontginning blijkbaar nog diep; de andere, meer vlak en breed, schijnt destijds reeds gekomen te zijn tot eenig verloop, en geen van beiden hebben, afgaande op de strekking en den vorm der daarin gelegde dijken, veel bezwaren bij hunne afsluiting opgeleverd.
Bij het ontslaan van Leguit, ging eene lengte zeedijk van 1700 Meter in binnendijk over, en door de aanhechting van het Karnemelklandspoldertje werd het overige dijkvak aan den aanloop der zee onttrokken. Maar daar het laatstbedoelde poldertje in 1570 verloren ging, viel het dijkvak, waartegen het had bestaan, weder bloot, en juist dat gedeelte der zeewering wordt ook thans nog door de wateren van de Eendracht bespoeld. >
Evenals aan den polder Oud-Vossemeer is ook aan Kijkuit nooit nadeel door de eigenlijke schuring van den stroom toegebracht; de kreek, die uit de Eendracht in noordelijke strekking langs den zeedijk liep, en die de richting der waterkeering grootelijks had bepaald, leed kort na de vorming des polders aan verzanding en verengde eindelijk tot eene geul, waarvan ter nauwernood meer sporen aanwezig zijn. Ook de uitloopen van de andere binnengedijkte kreken waren spoedig verzand en in en langs deze gesloten waterloopen verrezen weldra de gronden, die thans ouder den naam van Leguitpolder zijn bekend.
Heeft ook Oud-Kijkuit niet door de schuring van de wateren te .lijden gehad, door ongevallen werd het toch ook dikwijls bezwaard. Uit de strekking van zijne waterkeering is na te gaan, dat deze op het noordwestelijke gedeelte, tijdens de zee deze alsnog bespoelde, nooit is gebroken geweest. Wel is daarin ook nog eenige opening, doch deze draagt alle blijken van te zijn ontstaan bij gelegenheid eener overstrooming van Leguit. Duidelijker sporen van door het water aangerichte beschadigingen komen daarenteg'en voor in het oostelijke gedeelte des polders’ bij de aansluiting aan Slabbecoorn. Daar waren de rampen, door de stormvloeden veroorzaakt, van dien aard, dat zelfs eenige wijziging in de strekking der waterkeering moest worden gevolgd.
Of de polder door de stormgetijen van 1509 en 1530 is ingevloeid, kan vooralsnog met geene zekerheid worden bericht; evenmin kan worden bepaald, of de Allerheiligenvloed van 1570 daaraan ook groote schade heeft toegebracht. Als wij evenwel nagaan, dat door den laatst bedoelden vloed het tegen zijn oude waterkeering _ aangewonnen Karnemelklandspoldertje verloren ging, dan kunnen wij het er wel voor houden, dat, is Oud-Kijkuit alstoen niet ingevloeid, dit dan toch wel in mindere of meerdere mate door het zoute water zal zijn beschadigd, (a)
" Het Karnemelklandspoldertje wordt gezegd in 1566 groot te zijn 14? Gemeten 33 Roeden.
Meer zekerheid hebben wij omtrent de uitwerkselen, die de storm van 26 Januari 1682 ook voor deze dijkage heeft gehad. Het alstoen opgejaagde getij, dat inzonderheid ook voor de Vossemeersche polders in het algemeen zoo noodlottige gevolgen had. baande zich ook over zijne velden een weg. Niet van den zeekant echter, maar van de zijde van den polder Slabbecoorri, was het water naar binnen gedrongen.
De zeedijk bleef dus van doorbraak verschoond; en, hoe nadeelig het geval, als het onderhavige ook was, toch zou een breuk in de waterkeering de zaak nog drukkender hebben gemaakt. De herbedijldng, die na de sluiting van den zeedijk van Slabbecoorn zich slechts bepaalde tot het dichten van den binnendijk, vorderde dan ook geene buitengewoon zware uitgaven. Het daarvoor omgeslagen geschot bedroeg 1 £ 5 0 of f 7,50 per Gemet, met inbegrip van de kosten voor het verhoogen van den zeedijk over 420 Roeden lengte.
Doch al wezen wij op het minder omvangrijke bedrag der schade aan den dijk veroorzaakt, het nadeel door het zoute water aan het gezaai toegebracht, was groot; de vruchtbaarheid van den grond had ook weder veel geleden, eene aangelegenheid in den regel nog zwaarder, dan het onmiddellijk teloor gaan der vruchten.
Een nieuwe slag trot den polder ook op 3 Maart 1715, toen de zwakke dijk van Slabbecoorn, door den sterken drang van het water was bezweken. Ook toen vloeide het getij over den nog altoos gebrekkigen binnendijk in den polder, en, evenals een vorige maal, ontstond weder doorbraak daarin, waardoor het getij onbelemmerden toegang verkreeg en algeheele overstrooming berokkende.
De schade, aan de waterkeering ontstaan, was echter van nog geringer omvang, dan die, welke door den vorigen vloed van 1682 was veroorzaakt; maar binnendijks was de tot eenigen staat van ontwikkeling gekomen vrucht ganschelijk bedorven, en het nadeel, door het zeewater aan het land veroorzaakt, was ditmaal in lang niet van geringe beteekenis.
Door de Staten werd naar aanleiding van dit ongeval steun aan de dijkage verleend, maar ingelanden waren alsnu gehouden hunne' waterkeering doorgaande 2 Putsche voeten of 0,70 Meter te verhoogen.
Na elke overstrooming volgde gewoonlijk, zoo hier als elders, verliooging van den dijk met 2 a 3 voet, of van 0,70 a 1.00 Meter, en zulks komt voor tot op onzen tijd. Hieruit blijkt, dat veelal inundatie door overvloeiïng heeft plaats gehad, en de lage gesteldheid van het dijkwezen aanvankelijk daarvan als de oorzaak moet worden aangemerkt. («)
Maar wat ook werd verricht om ongevallen te voorkomen, toch bleven deze niet uit. Men ging met al die partiëele verbeteringen niet veel vooruit; want een der zwaarste overstroomingen, Oud-Kijkuit overkomen, had reeds weder plaats in 1720, en het zal noodig zijn bij deze zelfs iets langer, dan naar gewoonte, te verwijlen. Reeds in den afgeloopen zomer was eene vernieuwing van :s polders zeesluis in uitvoering gesteld; een werk, dat door onderscheidene oorzaken zoo zeer was vertraagd, dat de oplevering er van niet vóór het invallen der najaarsstormen had kunnen plaats grijpen.
De veiligheid van den polder hing dus ook tot in het najaar af van den opgeworpen nooddijk of vingerling, en deze eindelijk niet tegen den drang der wateren bestand, brak 4 October 1720 door, met het noodlottig gevolg, dat de polder ten deele onder water schoot en de nagenoeg voltooide sluis door de bruisende instorting des waters schier geheel verloren ging.
Door den storm van 1 Januari 1721 bezweek de herstelde vingerling weder. Oud-Kijkuit en naar het schijnt ook Slabbecoorn, vloeiden opnieuw onder. Allertreurigst was het ook ditmaal met de dijkage gesteld; het water stroomde dagen, ja weken achtereen, in en uit den polder, door eene doorbraak, die door de sterke schuring van het getij steeds in vermogen won en ten slotte in een waterloop van zeer ernstigen aard overging. Bovendien 't was winter; men vond het zelfs niet raadzaam terstond met de uitvoering der sluitingswerken te beginnen. Tijden
achtereen had de vloed alzoo vrijen loop over ’s polders bodem, waardoor alles eindelijk meer het aanzien verkreeg1 van een met geulen en kreken doorsneden slijk, dan van een door menspheüjke vlijt ontgonnen of in cultuur geweest zijnd erf.
De herbedijking werd eerst op 10 April 1721 aanbesteed. Zij bestond in het opwerken eener afsluitingskade door de doorbraak, eene verrichting, waaraan geen licht te achten gevaren verbonden waren, uithoofde van het zware getij, dat daarmede moest worden afgesloten.
Het opvvet’lcen dezer kade vorderde eene uitgaaf van 1071 £18 jj 4 gr. Vlaamsch of van f 6434,50 van onze munt, een bedrag dat nog met ‘210 £ 16 fi 18 gr. of met f 1265 moest worden verhoogd vanwege de op 13 Juli gehouden aanbesteding tot voltooiing der afsluiting tot zeedijkshoogte. Met de voortzetting der werken was men evenwel niet onvoorspoedig; belangrijke verzakkingen, of wat nog van ernstiger aard is, nieuwe doorbraken grepen niet plaats.
Ingelanden hadden onder de zoo drukkende omstandigheden zich gewend tot de Staten om hulp, en gelukkig, dit geschiedde ook thans weder niet te vergeefs. Deze stonden hun toe vrijdom van de „ordinaire en extra-ordi-naire Honderdste penningen” op de Gemeten voor den tijd van zeven jaar, ingaande met het loopende jaar 1721. En doordien de polder was „geïnundeerd”, werd voor het loopende jaar ook ontheffing verleend van de twee Schellingen op. het Gernet, tot het herstel der doorbraak, wanneer mocht blijken, dat daarvoor eene uitgaaf van 5 £ Vlaamsch per Gemet zou worden gevorderd, (a)
Een aanzienlijk bedrag van f7 696,50 was voor de herbedijking bijeengebracht. Het daarvoor geheven geschot had 4'£ lfi 8 gr. Vlaamsch of f24,50 per Gemet bedragen, en dit niet toereikend zijnde tot dekking der gemaakte kosten, was ook nog eene leening aangegaan van f6000 onder verhand des polders. Het totaal van het bijeengebrachte bedroeg alzoo f43 696,50; van hetwelk het geringe \a) 8tatennotulen van 7 Februari 1721 bladzijde 4é.
overschot daarvan in 4724 «restitutie” op den alstoen te heffen omslag heeft plaats gehad.
Was de ontstane schade, aan de zeewering veroorzaakt, groot, ook het geleden nadeel binnendijks was van hoogst ernstigen aard. Gedurende een half jaar toch had het zeewater over den polder gevloeid; al de bestaande slooten waren öf door het getij dicht geschuurd, óf in geulen, aan kreken gelijk, herschapen, als gevolg waarvan bet verplaatsen en het verliezen van veel teelaarde te betreuren viel.
Ofschoon reeds onderscheidene malen zwaar getroffen, heeft de dijkage later nogmaals veel geleden. Het was vooral ook in 1808, toen Slabbecoorn was doorgebroken, en door het bezwijken van het daartegenover gelegen binnendijkje, ook Oud-Kijkuit in dit ongeluk deelde. Doch moge ook deze overstrooming, zoo aan land, als aan gezaai, nadeel hebben toegebracht, rampen aan den dijk zijn daardoor niet ontstaan.
Ook door het stormgetij van 42 Maart 1906 is Oud-Kijkuit ingevloeid, door bet bezwijken van het dijkje tusschen dezen polder en Slabbecoorn. De bekende lijdensgeschiedenis van ’t verleden herhaalde zich. Weken achtereen heeft ook toen het water vrijen toegang gehad tot deze gronden, en de gevolgen daarvan bleven ook ditmaal niet uit.
Zooals dan uit alles gebleken is, is ook deze dijkage als bij herhaling overstroomd, hoofdzakelijk door onvoldoende afscheiding van den aanliggenden polder; de meeste van deze ongevallen waren dus te voorkomen geweest, door een tijdige en voldoende verbetering van deze zoo zwakke afscheidingen. Aan het verbeteren van binnendijken is ook hier nooit met ernst gedacht, en voor het verzuim, dat deswege heeft plaats gevonden, hebben velen als bij herhaling zwaar geboet. («) De zeedijk is daarentegen na de geleden ongelukken onderscheidene malen verbeterd; vooral heeft deze na de stormvloeeden van 1808 en 1825 belangrijke verhooging met gunstige wijziging der beloopen ondergaan. Thans bezit de slechts 807 Meier lange dijk een voldoend profiel van hetwelk de kruin reikt tot 5,50 Meter boven N.A.P. Voorzieningen met kunstwerken worden daarvoor niet gevorderd. Over de geheele lengte wordt de waterkeering door gorzen begrensd. Maar wat de binnendijken aangaat, op deze werd zelfs ook later de aandacht niet gevestigd.
Suatie. Betrekkelijk de waterlossing kan worden bericht, dat de polder is voorzien van eene zeesluis, waardoor deze loost op de Eendracht. Op zijn bodem wateren ook uit de polders Slabbecoorn, Leguit en Vogelsang, die daarvoor in het onderhoud der sluis helpen voorzien. Het middel tot afvoer van het hemelwater ligt nagenoeg recht voor de biunengedijkte kreek; het is, zooals wij hiervoren vernamen, in 1720 vernieuwd en in 176(1 in steen herbouwd, I)e lengte dezer sluis bedraagt 18,80 Meter bij eene wijdte van 1,50 Meter. Zij is afsluitbaar met eene klep en eene binnenschuif of schof en deszelfs dorpels reiken tot 1,20 Meter beneden N.A.P.
,Pp den sluitsteen wordt vermeld, dat de eerste steen is^gelegd op den 15 Juli 1766 door den heer M. A. Catshoek onder de Directie van den Heer A. Verkouleren, als dijkgraaf, en D. van der Linde, A. Catshoek en J. van der Lek, als gezworens. C. Quist komt daarop voor als penningmeester.
Het gemiddelde hoogwater voor of langs den polder reikt tot 0,28 Meter beneden den bovenkant van den deksteen op het buitenfront der sluis; het stemt overeen met 1,65 Meter boven N.A.P. Het laagwater daalt tot 3,45 Meter beneden volzee.
Grootte, De grootte van den polder bedroeg in 14-79 nog 127 Gemeten schotbaar- en 32 Gemeten vroonland. Kort voor de overstrooming van 1682 bestond de oppervlakte uit ruim 137 Gemeten schotbaar- en 33 Gemelen vrij- of vroonland; doch in dat zoo rampspoedige jaar is 233 Roeden vroon uitgeslagen, en door de overstrooming van 1721 is 6 Gemeten 10 Roeden land, deels uit--of weggespoeld, en deels voor versterking van den dijk vergraven. Tegenwoordig omvat de polder nog 51,7880 Hectaren
heffen omslag heeft plaats gehad.
Was de ontstane schade, aan de zeewering veroorzaakt, groot, ook het geleden nadeel binnendijks was van hoogst ernstigen aard. Gedurende een half jaar toch had het zeewater over den polder gevloeid; al de bestaande slooten waren óf door het getij dicht geschuurd, óf in geulen, aan kreken gelijk, herschapen, als gevolg waarvan het verplaatsen en het verliezen van veel teelaarde te betreuren viel.
Ofschoon reeds onderscheidene malen zwaar getroffen, heeft de dijkage later nogmaals veel geleden. Het was vooral ook in 1808, toen Slabbecoorn was doorgebroken, en door het bezwijken van het daartegenover gelegen binnendijkje, ook Oud-Kijkuit in dit ongeluk deelde. Doch moge ook deze overstrooming, zoo aan land, als aan gezaai, nadeel hebben toegebracht, rampen aan den dijk zijn daardoor niet ontstaan.
Ook door het stormgetij van 12 Maart 19015 is Oud-Kijkuit ingevloeid, door liet bezwijken van het dijkje tusschen dezen polder en Slabbecoorn. De bekende lijdensgeschiedenis van ’t verleden herhaalde zich. Weken achtereen heeft ook toen het water vrijen toegang gehad tot deze gronden, en de gevolgen daarvan bleven ook ditmaal niet uit.
Zooals dan uit alles gebleken is, is ook deze dijkage als bij herhaling overstroomd, hoofdzakelijk door onvoldoende afscheiding van den aanliggenden polder; de meeste van deze ongevallen waren dus te voorkomen geweest, door een tijdige en voldoende verbetering van deze zoo zwakke afscheidingen. Aan het verbeteren van binnendijken is ook hier nooit met ernst gedacht, en voor het verzuim, dat deswege heeft plaats gevonden, hebben velen als bij herhaling zwaar geboet, (a) De zeedijk is daarentegen na de geleden ongelukken onderscheidene malen verbeterd; vooral heeft deze na de stormvloeeden van 1808 en 1825 belangrijke verhooging met gunstige
wijziging der beloopen ondergaan. Thans bezit de slechts 807 Meter lange dijk een voldoend profiel van hetAvelk de kruin reikt tot 5,50 Meter boven N.A.P. Voorzieningen met kunstwerken worden daarvoor niet gevorderd. Over de geheele lengte wordt de waterkeering door gorzen begrensd. Maar wat de binnendijken aangaat, op deze werd zelfs ook later de aandacht niet gevestigd.
Suatie. Betrekkelijk de waterlossing kan worden bericht, dat de polder is voorzien van eene zeesluis, waardoor deze loost op de Eendracht. Op zijn bodem wateren ook uit de polders Slabbecoorn, Leguit en Vogelsang, die daarvoor in het onderhoud der sluis helpen voorzien. Het middel tot afvoer van het hemelwater ligt nagenoeg recht voor de binnengedijkte kreek; het is, zooals wij hiervoren vernamen, in 1720 vernieuwd en in 1766 in steen herbouwd, De lengte dezer sluis bedraagt 18,80 Meter bij eene wijdte van 1,50 Meter. Zij is afsluitbaar met eene klep en eene binnenschuif of schof en deszelfs dorpels reiken tot 1,20 Meter beneden N.A.P.
Pp den sluitsteen wordt vermeld, dat de eerste steen is'gelegd op den 15 Juli 1766 door den heer M. A. Gatshoek onder de Directie van den Heer A. Verkonteren, als dijkgraaf, en D. van der Linde, *4. CatshoeJc en J. van der Lek, als gezworens. C. Quist komt daarop voor als penningmeester.
Het gemiddelde hoogwater voor of langs den polder reikt tot 0,28 Meter beneden den bovenkant van den deksteen op het buitenfront der sluis; het stemt overeen met 1,65 Meter boven NA.P. Het laagwater daalt tot 8,45 Meter beneden volzee.
Grootte. De grootte van den polder bedroeg in 1479 nog 127 Gemeten schotbaar- en 32 Gemeten vroonland. Kort voor de overstrooming van 1682 bestond de oppervlakte uit ruim 137 Gemeten schotbaar- en 33 Gemelen vrij-of vroonland; doch in dat zoo rampspoedige jaar is 233 Roeden vroon uitgeslagen, en door de overstrooming van 1721 is 6 Gemeten 10 Roeden land, deels uit-'of weggespoeld, en. deels voor versterking van den dijk vergraven. Tegenwoordig omvat de polder nog 51,7880 Hectaren schotbaar of dijkersiand en 15,4940 Hectaren vroon, overeenkomende met 170 Gemeten Blooische maat, en ook met de grootte van vóór 1682. Uit die overeenstemming der tegenwoordige grootte' met den vroegeren om vang blijkt, dat de afgegraven gronden later weder als schotbare landen zijn in gebruik gekomen.
De bodem van den polder bestaat uit middelmatig zware klei. Bij een bezit daarin van 4 Hectaren schotplichtigen eigendom is men daarin ook ingeland.