Auteur Topic: De Polders van Oud Vossemeer  (gelezen 2137 keer)

0 leden en 1 gast bekijken dit topic.

Offline webmaster

  • Administrator
  • Full Member
  • *****
  • Berichten: 171
  • Geslacht: Man
  • local historian
  • -Locatie: Willem van Beierenstraat
De Polders van Oud Vossemeer
« Gepost op: juli 26, 2017, 04:23:26 pm »


van Adriaan Hollestelle  (Colijnsplaat 7 mei 1832 - Tholen 29 maart 1922)

Links naar hem: http://people.zeelandnet.nl/leohanneke/bio_adriaan.html


Naast Delahaye slaat ook Adriaan Hollestelle er naast met z'n voorstelling als het meer van Oud Vossemeer :-)
Zoals Wilderom duidelijk beschrijft en ook de hoogtekaart aangeeft was Oud Vossemeer al vroeg hooggelegen.

En nee, dat is niet allemaal met een kruiwagen aangevoerd :-)



Gegevens uit Geschied- en Waterstaatkundige beschrijving van de Waterschappen en polders in het Eiland Tholen 1915

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

werd ontlast, en dat de in diens zeedijk liggende sluis voor / rekening der beide dijkages werd onderhouden.

Beheer. In ' welke verhouding de dijkages Rooland en Bröek tot het waterschap de Vrije polders onder Tholen eigenlijk alsnog stonden, is moeilijk te bepalen. Volgens vele stukken kan men het er voor houden, dat zij aanvankelijk, toen hét Schependom van Tholen daarover ook nog grootelijks gezag voerde, in menigerlei opzicht nauwer daarmede waren verbonden^ dan in iels lateren tijd. In' elke ramp toch, die het oudere waterschap trof, droegen' d'ë beide polders bij en zelfs voor de oeverwerken van Schakerloo en Vijftienhondgemeten werden hier ook nog dijkgeschoten geheven. De eigen huishoudelijke zaken der twee polders werden eerst later meer en meer buiten het waterschap om, geregeld. Van lieverlede is daarin verandering gekomen. Langzamerhand zonderde men zich van het waterschap af, waardoor eindelijk slechts een gemeenschappelijk hoofd in zake het dij ksbestuur o verbleef. Dan, oók dit hield eenmaal alsnog op te bestaan. Nevens aisnu ook een eigen dijkgraaf, bestaat het bestuur voor beide dijkages thans uit zoodanig hoofd en uit twee gezworens met een ontvanger-griffier. Alleen in betrekking trot de burgerlijke aangelegenheden bleven de beide dijkagés, Rooland en Broek, onderdeelen van de gemeente Tholen.

Grootte. De Broekpolder bezit een niet heogen, vlakken bodem, die doorgaande bestaat uit lichte klei of zavel.’ [)e oudst bekende grootte ervan bedroeg omtrent 415y3 Ge-met. Thans beslaat deze eene oppervlakte van 161,6039 Hectaren. Gezamenlijk bevatten de beide dijkages 373,9419 Hectaren dijkersland en bij een schotplichtigen eigendom vim 10 Gemeten of 3,9240 Hectaren is men ook in den Broekpolder stemgerechtigd ingeland.

IX-

Waterschap Oud-Vossemeer.

Algemeen Overzicht.

Al de aan den noordkant van het eiland Tholen gelegen, poldefs zijn eerst in later eeuw gevormd, en'bestaan

daarom ook schier uitsluitend uit slibdeelen, die in het laatst-van ons hedendaagsch tijdvak zijn afgezet en drooggevallen. Zij maken de heerlijkheid en de gemeente Oud-Vossemeer uit, en dé zeven eerst uitgevoerde bedijkingen, zijn de Oud-Vossemeer, Kerke, Hiklce, Slabbecoorn, Oud-Kijkuit, ■ Leguit eu Vogelsangpolder, vormen het waterschap. Van deze worden de drie eerstgenoemde dijkages, de meest uitgebreide, de drie Groote en de vier laatste, de minder omvangrijke, de. vier Kleine polders van Oud-Vossemeer genoemd.

De zeven oudste bedijkingen kunnen ook als aanwinsten van de polders van Tholen worden aangemerkt; zij zijn van 1411 tot 1567 achtereenvolgens bedijkt, en bevatten, een groot gedeelte van ’t geen eeuwen aaneen als een deel van het Vossemeer stond bekend. Uit-den tijd van het totstandkomen van deze bedijkingen blijkt, boe lang deze gronden dus door de wateren zijn overdekt geweest, want eerst toch in ’t begin der XVe eeuw treffen wij hier eene strook gors aan tot inpoldering geschikt; terwijl andere gronden, zooals die van Scherpenisse en Poortvliet, alstoen reeds overlang waren bewoond.

■ Het is zelfs uit de plaatsslijke gesteldheid na te gaan, dat in de XlIIe eeuw hier alsnog slechts eene uitgebreide waterplas, aan eene zee gelijk, bestond, en dat de westelijke zoom of kust daarvan zich destijds nog uitstrekte tot langs den ooslelijken kant van Poortvliet. Ook de gronden van Vijftienhonderdgemeten met derzelver -aanwinsten, en ie bodems van de polders Broek en Rooland waren in beginsel dus slechts nog aanwassen op het vlakke en lang-., zamerhand droogvallende gebied van die zoo uitgebreide waterplas. Een bewijs hiervan vinden wij ook in den bodem van het Rooland, die langs den ouden dijk over slechts eene beperkte breedte bestaat uit grond, blijkbaar als rijp gors ingêpolderd, terwijl het overige blijkbaar nog slechts uit drooggevallen slijken is bedijkt. .

■ De waterplas, hier bedoeld, was in de middeleeuwen, nog besloten tusschen de oudste kusten van Schakerloo,.

van Duiveland en van het ui [gestrekte gebied van Breda. Zij was .ten noorden bezet met uitgebreide banken en met


in wording zijnde schorren, waarvan slechts enkele, zooals het Oudelan'il van Diepenhorst, en het zoogenaamde Dirks-land, waren bedijkt. De plas vormde met een gedeelte der Schelde of de Striene langen tijd de oostelijke grens van Zeeland, doch was aan dezen kant alleen onder den naam van Vossemeer bekend.

Om den om vang van dit Vossemeer uit vroeger eeuwen zich voor te stellen, denlce men de polders tegen Scha-kerloo aangewonnen, weg; ook stelle men de dijkages van Vossemeer aan beide zijden van de Eendracht en die van Vrijberghe, nog als niet bestaande, voor, en brenge ook zelfs de gebieden van St-Annaland en St-Philipsland, als nog slechts uit in wording zijnde opwassen bestaande, in gedachte.

Alle bijzonderheden, op dit Vossemeer betrekking hebbende, aan te roeren, zou ons te ver afleiden; doch wat hier wordt voorbijgegaan, vindt allicht nog ergens eene geschikte plaats ter behandeling in het vervolg. Toch volgen deswege hier nog enkele Opmerkingen. Vanwaar nu echter kwam hier eene zoo uitgebreide en lang bestaande verzameling van water voor? Zie hier eene vraag voor welker beantwoording slechts het volgende, als in ’t voorbijgaand, kan worden aangestipt.

De oudste geulen of vlieten, waardoor dit gebied met de Schelde of de zee in verbinding stond, waren het Keeten, de Sassegrave en de Striene, in welke laatstgenoemde ook de Vosvliet uitmondde. De eerstgenoemde, het Keeten, was ondiep en bovendien alsnog bezet met uitgestrekte slijken en gorzen waarvan eindelijk slechts een enkel deel onder de benaming van Stavenisse werd bedijkt; (a) oolc de overige der genoemde wateren werden reeds vroeg gesloten en juist de afdamming van al deze was een hinderpaal, zoowel voor het droogvallen, als voor het geregeld bevloeien van die groote vlakte.

De afloop aan den oost- en noordkant had ook door ondiepe en lange omwegen. plaats, want zelfs de Eendracht was oudtijds een waterloop van zoodanig gering vermogen,

(a) Zie de liter gevolgde verdieping van het Keeten, hkdi. 815 van Üeié beschrijving.

dat zij in 1414 niet eens tot paalscheiding werd gesteld, tusschen hetgeen thans, als Oud- en als Nieuw-Vossemeer staat bekend. Ook enkele der uitgangen aan die kanten werden bovendien nog gesloten, en ten laatste bleven sléchts enkele minder vermogende vlieten, als het vlakke Maarloo en de Oreveninge, voor de gemeenschap met de zee, open. Het niet aanwezig zijn dus van geschikte leidingen voor toe- en afvoer, was oorzaak, dat het van alle zijden naar deze kom toetredende hemelwater, eeuwen achtereen de lage gronden heeft overdekt. Eerst toen de overgebleven toe- en afvoerwegen overal verdiepten en het zeewater zich meer onbelemmerd kon bewegen, kwam daarin langzamerhand verandering.

De lage vlakte begon van lieverlede te groenen. Hier en daar ontwikkelden zich brakwaterplanten. Langs de zoomen ontstonden zelfs gorzen, en langs de waterkanten en op de hilien verscheen ten laatste een weelderige groei van selc en riet. De sombere verlatenheid, waarop nog geen enkel spoor van menschelijk werk te aanschouwen viel, vormde echter een paradijs voor het zeege vogel te, dat, zich op bij de eb bloot gevallen platen of banken groepeerend, nog op geenerlei wijze door het rnenschdom in zijne rust werd gestoord. Er verschenen nog geene ranke, wit geschilderde jachtsloepen, bemand met weggedoken bestuurder, voorzien van vastliggend, doch draaibaar geweer, om hun onschuldig leven te belagen; ook zoogenaamde eendenkooien met listiglijk gespannen netten, om het gedierte op andere wijze te verschalken, kwamen nog niet voor. Dit alles stond te verancl^ren ; doch dat er alsdan ook een tijd zou aanbreken, waarin het zee- en poelgevogelte zelfs schier geheel zou komen te verdwijnen, daarvan had destijds nog geen enkel sterveling begrip.

Omtrent geenerlei gebied heeft ook in betrekking tot elks voorgewende aanspraken daarop, ooit zooveel verschil van meening bestaan, als over dat, waartoe de gronden van de meer en meer opdrogende waterplas moeten worden gerekend. Ook de Vriezendijksche moeren waren in den grond der zaak slechts aanwassen in het Vossemeer, dat aan deze zijde, zooals reeds is opgemerkt, zich aanvankelijk

heeft uitgestrekt tot onder de kust van Schakerloo.

Groot is de hier dus totstand gekomen verandering. Thans aanschouwt men overal vruchtbare akkers, doelmatig aangelegde wegen en rijk beplante dijken, in welke richting men ook zijne wandeling kiest. Zag Tacilus eens op, hoe weinig zou hij zijne eigen oogen of onze woorden vertrouwen, wanneer wij hem deze door de natuur en de vlijtige hand hervormde streken, voordroegen als een deel van dat land, hetwelk hem weleer zoo onvruchtbaar, zoo akelig voorkwam. Maar wat is de wereld ook anders dan eene gestadige wisseling van vormen ; en dat het uïfge-strekte Vossemeer, zooals het aanvankelijk bestond, zich reeds in den nacht der eeuwen verliest, zal niemand trachten te ontkennen. Ook al wat later in verband daarmede werkte en zwoegde voor het leggen der grondslagen van ’tgeen bet eenmaal voor ons zou worden, is sinds lang als een vluchtig voorbij gaande schaduw verdwenen. (a) Met de inpoldering van Nieuw-Schakerloo of Vijftien-honderdgemeten, is dus reeds een begin gemaakt met de drooglegging van een deel van bet Meer, en weinig tijds daarna volgden ook van den kant van Steenbergen en van Bergen op Zoom belangrijke in beslagnemingen van daarin drooggevallen vlakten. Reeds in 1272 bad. A. van Loven, heer van Breda, eenige bunders moer onder Halsteren aan den Abt van Middelburg in cijns uitgegeven, en twee jaar later volgde eene dergelijke uitgifte van 30 bunders. (b) In 1345 en dus na de verdeeling van het land van Breda, verkocht Jan van Valkenburg, heer van Bergen op Zoom, een halve hoeve moer in Dorlicht aan den Abt van Middelburg ; terwijl Willem van Duvenvoorde, heer van Breda, verklaarde te bewilligen in het vrije gebruik van 350 hoeven moers aldaar, (c)

Van uit drie of twee zijden nam men alzoo het reeds aan beperking onderworpen Meer in, en kw'amen de daarop rechthebbenden bij hunne ondernemingen meer en meer met elkander in contact, doch ook niet zelden in conflict. En toen de grenzen van de gevormde dijkages

(а)    Psalm 14-3: 8.

(б)    Zie voor Arnóïtd van Loven ook bladz, 453.

(o) Onder Dorlicht versta men Deurloo. .

tot op betrekke!ijle geringen afstand van elkander waren genaderd, nam de tusschenliggende en nog open gebleven strook van lieverliede zoodanig in verlaging toe, dat zij eindelijk als een doorloop 'van de Eendracht naar de Mare werd aangemerkt, en deze heerlijkheid in twee brokstukken of in een zoogenaamd Oud- en Nieuw-Vossemeer, splitste. Van deze zijde werden in de XVIe eeuw nog wel pogingen aangewend tot sluiting, van dien doortocht, doch zonder gevolg. Inzonderheid Tholen kwam daartegen in ernstig verzet (o)

Het is uit de strekking en aansluiting der dijken duidelijk te zien, dat de Oud-Vossemeerpolder het eerst is ingedijkt; daarna zijn de Kerke, de Hilclce en de Slabbe-coornpolders gevolgd, en na deze werden blijkens d,e hoeken, waaronder de voormalige vvaterkeeringen aan elkander sluiten, achtereenvolgens Oud-Iiijkuit, Leguit en Vogelsang aangewonnen. De Hikkepolder kan vóór Leguit zijp ingedijkt, doch in elk geval is deze, als aanwinst tegen den Kerkepolder totstand gekomen.

Het is opmerkelijk, hoe ook hier de aanslibbing zich geregeld van het zuiden naar het noorden heeft voortgezet. een verschijnsel dat zich ook heeft voorgedaan lang vóór de vorming der polders van Oud-Vossemeer, bij de in noordelijke strekking verkregen aanwinsten aan den noordkant van het Oude Schakerloo.

■ Dan, het is reeds vroeger gezegd, niet alleen hier, maar schier overal wordt die gang van de^ aanwas waargenomen, pn zelfs daar, waar hij oogenschijnlijk in tegenovergestelde richting heeft plaats gehad, wordt hij opgemerkt, (ó)

Élke bedijking van Oud-Vossemeer heeft zijn eigen huishoudelijk beheer; doch er gelden daarin, thans ook gemeenschappelijke belangen en werken, die het geheele waterschap betreffen; andere, die uitsluitend de polders Qud-Voesetneer, Kerke en Hildce aangaan; ook zulke, welke de polders Slabbecoorn, Oud-Kijkuit en Vogelsang betreffen,, ep eindelijk ook dusdanige, welke slechts één der polders aangaan, een en ander zoöals men dat vindt

(a)    A. Hollesielle. Geschiedenis van Tholen «u omstreken bladz. 403.

(b)    bladz. 102 van deze beschrijving.

omschreven in het Bijzonder Reglement, vastgesteld bij besluit der Provinciale Staten van 23 November 1906.

Ook blijkens Art. 1 van dit Reglement bestaat het waterschap uit de pokders Oud-Vossemeer, Kerke, Hikke, Slabbeeoorn. Oud-Kijkuit, Leguit en Vogelsang. De drie eerstgenoemde maken te zamen de „Drie groote polders”, de vier laatstgenoemde de „Vier kleine polders” uit. Verder luidt het aldus: Art. 2. Het toezicht en de medewerking van de vergaderingen der ingelanden van het waterschap worden geregeld als volgt:

o. omtrent de gemeenschappelijke belangen en werken van het waterschap besluit de vergadering der ingelanden van het geheele waterschap;

b.    omtrent die, welke uitsluitend de „Drie polders” aangaan, de vergadering der ingelanden van die polders;

c.    omtrent die, welke de „Vier kleine polders” aangaan, de vergadering der ingelanden van die polders; en

d.    omtrent die, welke uitsluitend een of meer polders

aangaan, de vergadering der ingelanden van dien polder of van die polders.    0

Art. 3. Tot de belangen en werken, bedoeld in art. 2, litt a, behooren:

a.    de samenstelling van het polderbestuur, de aanbeveling der leden van dat bestuur, de benoeming van den ontvanger-griffier, de benoeming van de ambtenaren en bedienden, het vaststellen hunner instructiën, de regeling, der jaarwedden va*i de bestuursleden, van den ontvanger-griffier en varf' de ambtenaren en bedienden en in het algemeen alles wat tot de inrichting van het polderbestuur behoort en verder het waterschap in zijn geheel aangaat;

b.    de instandhouding en verbetering der wegen, tot dusver onderhouden door het waterschap, en de langs die wegen geplaatste of te plaatsen scheringen;

c.    de instandhouding-, verbetering en aanleg der water-keerende dijken en verdere werken, behoorende tot de waterkeering en oeververdediging, alsmede de instandhouding en verbetering der binnendijken, tot het waterschap behoorende;

d.    de betaling der rente en aflossing van de kapitalen, welke ten behoeve der onder b en c genoemde werken na 1 April • 1906 zijn of zullen worden geleend.. De uitgaven, welke uit een en ander voortvloeien, worden gedragen door het geheele waterschap.

Art. 4. Tot de belangen en werken, bedoeld in art. 2, lilt b, behooren:

a.    de instandhouding en verbetering der zeesluis van den polder Hikke, waardoor de polders Oud-Vossemeer, Kerke en Hikke uitwateren ;

b.    de instandhouding en verbetering van de in de genoemde polders bestaande of alsnog te maken waterleidingen, duikers en verdere uitwateringsmiddelen, voor zoover die vermeld zijn of nog zullen vermeld worden in den slaat, bedoeld in artikel 23 van het. Algemeen reglement voornoemd;

c.    do instandhouding, verbetering en exploitatie van het stoomgemaal, genaamd „Drie groote polders”;

d.    de betaling van de rente en aflossing van de kapitalen, welke ten behoeve der onder a, b en c genoemde werken zijn of zullen worden geleend;

De kosten, welke uit een en ander voortvloeien worden gedragen door de „Drie groote polders”.

Art. 5. Tot de belangen en werken, bedoeld in artikel 2, lilt. c, behoort de instandhouding der zeesluis van den polder Oud-Kijkuit, waardoor de polders Slabbecoorn, Oud-Kijkuit, Leguit en Vogelsang uitwateren.

De kosten van instandhouding dier. sluis worden door de „Vier kleine polders” gedragen.

Art. 6. Tot de belangen en werken, bedoeld in artikel 2, lift. d behooren de instandhouding en verbetering van de in de polders Slabbecoorn, Oud-Kijkuit, Leguit en Vogelsang bestaande of nog te maken waterleidingen, duikers en verdere uitwateringsmiddelen, voor zoover die vermeld zijn of nog zullen vermeld worden in den staat; bedoeld in artikel 23 van het Algemeen reglement voornoemd, alsmede de brug bij de hoeve „de Karnemelkpot”. (a)

De kosten van die instandhouding en verbetering der in eiken polder gelegen waterleidingen en duikers en van

(o) Bedoeld worit ee» bruggetje over de Kreek achter de Hoeve.

den duiker of duikers, waardoor elke polder uitwatert, worden gedragen door den polder, welke bij de instandhouding onmiddellijk is betrokken; die van genoemde brug bij „de Karneraelkpot”, door de polders Oud-Kijkuit, Leguit en Vogelsang gezamenlijk.

Art. 7. in de uitgaven, opgelegd bij Art. 3, wordt eerst bijgedragen door de waterkeerende polders een vast bedrag, dat bepaald wordt voor: den polder Slabbecoorn op f 599,73„    „    Oud-Kijkuit    „    „    132,59

„    „    Leguit    „    „    577,245

„    „    Vogelsang    „    „    410,68

„    „    Hikke    „    „    243,34

Te zameu f 1963,59, terwijl het overblijvende bedrag over al de landen, in het waterschap gelegen, wordt omgeslagen tot een gelijk bedrag per Hectare.

De uitgaven, opgelegd bij Artikel 4, worden over de landen, gelegen in de polders Oud-Vossemeer, Kerke en Hikke, omgeslagen tot eea\gelijk bedrag per Hectare, met uitzondering der kosten van de instandhouding, verbetering en exploitatie van het stoomgemaal, welke na aftrek van de krachtens overeenkomst door andere polders aan laatstgenoemde te betalen uitwateringsgelden, worden omgeslagen naar den maatstaf, door de vergadering van ingelanden der „Drie groote polders” bij besluit van 22 Mei 1901 vastgesteld of nader vast te stellen.

De uitgaven, opgelegd bij Artikel 5, worden over de landen gelegen in de polders Slabbecoorn, Oud-Kijkuit, Leguit en Vogelsang, die, opgelegd bij artikel 6, over de landen gelegen in de betrokken polder of polders omgeslagen tot een gelijk bedrag per Hectare.

Art. 8. De omstelling der kosten, in art. 7 bedoeld, geschiedt over de landen, met inachtneming der regelen, voorgeschreven in hoofdstuk X van het Algemeen reglement voor de polders of waterschappen, met dien verstande, dat in art. 104 van dat reglement worde gelezen: wet van dén 9en Mei 1902 (Staatsblad no. 54) in plaats van : „wet van den Oen October 1841 (Staatsblad no. 42)”.

Niet altoos was de toestand ' dusdanig geregeld.

Langzamerhand ontstaan, of van tijd tot tijd gewijzigd, werd die eindelijk aldus vastgesteld. Vaak werd vroeger gehan-,deld naar omstandigheden, vooral bij rampen of aangelegenheden van meer gewichtigen of ernstigen aard. Wanneer bijvoorbeeld twee of meer polders, tengevolge van doorbraak van een voorpolder werden overstroomd, sloegen de grondeigenaren der ondergevloeide landen de handen ineen en sloten slechts de invloeiïng voor gemeenschappelijke rekening door het opwerken eener verschkade, af. Het zij evenwel opgemerkt, dat zoodanige afsluiting voor gemeenschappelijke rekening gewoonlijk alleen dan plaats had, voor het geval ook de binnendijken, waardoor de overstroomde gronden van den ingevloeiden polder lagen gescheiden, mede waren bezweken, en ook deze bezwaarlijk konden worden beverscht, zoolang de vloed in de aan zee . liggende opening niet was afgesloten.

Wanneer zee- of binnendijken, waaraan veel gelegen was, moesten worden verbeterd, greep de uitvoering ook . daarvan enkele malen voor gemeenschappelijke rekening van de daarmede verzekerd wordende polders plaats.

Wat het beheer van het waterschap aangaat, dit was steeds toevertrouwd aan een dijkgraaf en drie gezworens, bijgestaan door een klerk en een penningmeester. Niet een hunner had aanvankelijk vaste bezoldiging; doch ontvingen voor het doen van inspectiën en voor het uittellen van materialen, dagloonen ; ook werd hun toegelegd den ‘29sten penning van het bedrag der aanbestede of uitgevoerde werken. De penningmeester genoot boven het schrijfloon der rekeningen, insgelijks den 20sten penning \van de door hem te innen dijkgeschoten.

Thans bestaat hel ook in roeping grootelijks gewijzigd be-; stuur van het waterschap uit een dijkgraaf en drie gezwo-.,-rens met een ontvanger-griffier en aan al deze functiën .-.'zijn thans jaarwedden verbonden.

v, £.Behalve de hierboven vermelde polders behooren tot gemeente Oud-Vossemeer nog de bedijkingen van -Opst-, West- en Nieuw-Vrijberghe, benevens de Hollare-en Yan Haatten polder, met een gedeelte van den Sluis-polder, zijnde alle accressen ten noorden van de reeds

genoemde dijkages gelegen. De drie eerste dezer aanwinsten kwamen in de XVIIe en XVIIIe, de drie laatste, in de XlXe eeuw, totstand. Elk dezer nieuwe bedijkingen heeft een van het hiervoren genoemde waterschap gescheiden beheer en zijn dus door geene financiëele belangen daaraan verbonden.

« Laatst bewerkt op: juli 26, 2017, 11:38:10 pm door webmaster »