Auteur Topic: Leguit polder.  (gelezen 1542 keer)

0 leden en 1 gast bekijken dit topic.

Offline webmaster

  • Administrator
  • Full Member
  • *****
  • Berichten: 171
  • Geslacht: Man
  • local historian
  • -Locatie: Willem van Beierenstraat
Leguit polder.
« Gepost op: augustus 01, 2017, 07:17:22 pm »
Leguitpolder.

Na de voorgaande bedijking is de strook gronds aangewonnen, die thans onder den naam van Leguitpolder staat bekend, hetgeen zoowel uit de ligging, als uit de aansluiting aan bet aanpalende gebied, is nutegaan.

De gorzen, door bedijking hier drooggevallen, lagen vóór hunne inpoldering van die van Oud-Kijkuit gescheiden, door eene kreek, die op beide einden in verbinding stond met de Eendracht en van welke in de dijkage nog owgr-blijfelen of spranken aanwezig zijn. De gronden vormden voor een deel alzoo eene plaat of bank, die aan den eenen kant door de Eendracht en aan den anderen kant door genoemde kreek lag ingesloten.

Reeds bij de inpoldering der gronden van Oud-Kijkuit werd het zuidoostelijke gedeelte van het water, dat de schorren aan deze zijde begrensde, afgedamd, en hierdoor was het overige deel, weldra zoozeer verebd, dat het bij de vorming des polders reeds als eene geul van gering vermogen kon worden aangemerkt. Belangrijke kreken of vlieten vielen overigens bij de bedijking' niet meer af te sluiten, hetgeen' het opwerken van de vereischte water-keering ook zeer zal hebben vereenvoudigd.

Wanneer de gronden van deze dijkage zijn drooggevallen, is niet gebleken, doch uit de hiervoren reeds aangehaalde en toegelichte kaart van P. Rezen, vernemen wij, dat zulks reeds vóór 1555 moet hebben plaats gehad. Blijkbaar is Leguit echter merkelijk vroeger ingepolderd. Stelt men het tijdsverloop tusschen het ontstaan van

Oud-Kijkuit en Leguit op 20 a25 jaar, dan moet de dijkage reeds omstreeks 1470 of 1475 zijn gevormd.

De voor Leguit opgeworpen waterkeeringheeft eene lengte van 2362 Meter; hij vangt op het westelijke eind van den dijk van den Kerkepolder aan, en sluit op het zuidelijke eind aan dien van den polder Oud-Kijkuit. Door de bedijking van Vogelsang is eene lengte daarvan van 452 Meter veranderd in binnendijk; het resteerende deel, nog '1910 Meter lang, wordt heden alsnog door de wateren bespoeld.

Ook Leguit heeft niet van den stroom te Jijden gehad, weshalve het ook van grondbraken of vallen bleef verschoond. In andere rampen heeft het daarentegen ook rijkelijk gedeeld, want èn door doorbraak, èn door o vervloeiing is de polder ook vele malen zwaar getroffen.

Bij elke overstrooming van Oud-Kijkuit dook ook Leguit onder de golven, want de binnendijk bij Botshoofd was reeds vroeg als geaplaneerd of althans niet geschikt tot keering van den elders naar binnen gesluwden vloed. Wanneer wij de schade, daardoor teweeg gebracht, nagaan, is het moeilijk te verklaren, waarom niet intijds deze onvoldoende waterkeering, al ware het geheel voor rekening van dezen polder, in beter staat was gebracht. Door eene behoorlijke bijwerking daarvan ware veel voorkomen, van hetgeen ingelanden alsnu op zooveel leed en jammer is komen te staan.

Of de polder door den stormvloed vau 5 November 1530 is doorgebroken, is niet met zekerheid te bepalen; alleen vindt men aangeteekend, dat, zooals reeds werd vermeld, daardoor vijf van de destijds bestaande dijkages zijn overstroomd. Het is wel waarschijnlijk, dat ook Leguit onder dit getal is begrepen geweest, wijl nog twee groote kolken blijkbaar ontstaan door dijkbreuken, langs den binnenkant van de waterkeering worden aangetroffen, en van welke de eene reeds vóór 1682 schijnt aanwezig te zijn geweest. Evenmin welen wij, of de dijkage ook door het slormgetij van 1 November 1570 is ingevloeid, dan wel of hare zeewering daardoor ook is beschadigd. In het archief zijn geene oudere bescheiden, op deze gronden betrekking hebbende, voorhanden dan van de XVIIe eeuw, en buiten deze vinden wij niets omtrent de uitwerkselen van stormen of' andere voorkomende ongevallen, aan dezen polder vermeld. Van merkwaardige gebeurtenissen werd ook hier nimmer iets in daarvoor bestemde registers geboekt. Het voorgeslacht heeft voor de wetenschap daarvan weinig of geen belangstelling aan den dag gelegd; ongetwijfeld ging als .gevolg daarvan een schat van ervaring verloren in plaats dat die aui-yie nazaten werd overgebrachf.

Vollediger kent men de uitwerkselen van den stormvloed van 26 Januari 1682 ook hier. Door dit reeds zoo bekende en zoo noodlottige stormgelij, dat in deze streken zooveel onheilen heeft teweeggebracht,vloeide deze bedijking, even bezuiden het punt, waar zij schijnbaar ook vroeger was. bezweken, in. Het invloeiende water woelde den grond tot eene aanzienlijke diepte om, en de waterkeering spoelde over eene lengte van omtrent 30 Putsche Pioeden of over ruim 122 Meter ganschelijk weg. De ramp bracht veel ontsteltenis te weeg. Ook het polderbestuur kwam voor vele bezwaren te staan, doch bet ongeval, hoe groot ook in omvang, was evenwel spoedig geheeld, want de ringdijk, buiten om de ontstane opening over den buitendijkschen grond aangelegd, kwam zonder tegenspoed tot stand, en vorderde, in vergelijking met andere dusdanige ongevallen, slechts betrekkelijk geringe uifgaven, ’t geen grootelijks kan worden toegeschreven aan de voordeelige. ontleening van de grondstof uit het aan den qiijk vastliggende schor. De afsluitingskade^ lang 35 Roeden, werd tot zeedijk verhoogd en verzwaard en kwam op 116 £ 13 fi 4 gr. Vlaamsch of op f700 te staan, doch voor de noodwendig gebleken ver-hooging of verbetering van den dijk, die alstoen ook plaats gréep, moest nog ruim 206 £ Vlaamsch of-f' 1236 wor-den besteed. («) Tot dekking dezer uilgaven moest een geschot van 2£ of van f.12,00 per Gernet worden omgeslagen.

Dit is de eenig bekende doorbraak, welke in den zeedijk heeft plaats gehad; de later gevolgde overstroomingen zijn alle veroorzaakt door overvloeiïng van den binnendijk van

Oud-Kijkuit, en als in zoo vele soortgelijke gevallen, was ook hier eene gebrekkige of onvoldoende scheiding van de andere polders, oorzaak van de daardoor ontstane ellende.

Toen op 3 Maart 1715 het zeewater vanuit Slabbenoor n zich weder een weg gebaand had tot over de velden van de onmiddellijk daaraan palende gronden, dook ook de dijkage andermaal onder water. Behalve de schade, die daardoor aan het gezaai werd toegebracht, kwam ook nog een aan hare grootte geëvenredigd aandeel in de koslen der gelegde verschkade buitenom de doorbraak van Slabbeeoorn heen, tot haren last. (a)

Op 4 October 1720 is Leguit ook tengevolge van het bezwijken van den vingerling voor de te vernieuwen sluis van Oud-Kijkuit, overstroomd. Wel was zijn uilwaterings-dtiiker nog intijds met tal van zakken aarde, gedicht; 'doch over den binnendijk bij Botshoofd vloeide het getij, vóór dat daarop eene hulpkade was opgeworpen, in sterke male naar binnen. Door den daarop gevolgden storm van 1 Januari 1721 had in vloeiing in sterke mate plaats doordien weder doorbraak was ontstaan in den dijk van Slabbeeoorn. (b)

Ingelanden wendden zich ook toenmaals tot de Staten, die hun toestonden ,.remissie van de ordinaire en extraordinaire honderdste penningen” over de landen voor den tijd van drie jaar, in te gaan met het loopende jaar 1721; ook stonden zij hen toe, als gevolg van de ontstane ua-deelen der doorbraak, „exemptie” van de twee schellingen per Gemet over het loopende jaar, onder voorwaarde, dat een en ander in het belang van de dijkage zou worden aangewend, (c)

Ofchoon het zeewater nu wel niet door ontstane dijkbreuken naar binnen was gedrongen, was hot toch tot over de dijkskruinen heengevloeid, en bleek het, dat ook de eigen waterkeering nogmaals verbetering diende le ondergaan. In den winter kon aan de uitvoering daarvan niet worden gedacht, doch zij kwam reeds vroeg in het volgende jaar tot stand. De geheele vorm des dijks werd 1 2

gewijzigd, want ook zoowel het binnen-als het buitentalud eischte verandering. De meerdere ervaring kwam ook hier weder te stade.

Doch al was de zeedijk ditmaal niet door den drang der wateren bezweken, toch lagen voor den polder nog onheilen van zeer ernstigen aard in den schoot des tijds verborgen. Onder andere was dit het geval in 1808, toen de zeedijk -van Slabbecoorn bezweek en het daardoor ingevloeide stormgef;ÜL ook weder Leguit’s landouwen diep onder de wateren beaolf. De vloed steeg bij die gelegenheid tot aan de zoldering der woningen en veroorzaakte in velerlei opzicht groole schade. Al het gezaai ging verloren en aan eene bebouwing en bezaaiing van het land kon in den eerstvolgenden tijd niet worden gedacht.

üolc ditmaal was de vloed over den binnendijk bij Botshoofd, naar binnen gestuwd; terwijl aan den zeedijk als-toen van binnen en buiten door het getij beloopen, geen ingrijpend letsel was ontstaan. Nochtans gaf ook deze vloed weder aanleiding tot verhooging der waterkeering, en dat deze daardoor nogmaals merkelijke verbetering schijnt te hebben ondergaan, bleek bij eene opstuwing der zee, als in 1825 plaats vond, toen daarover toch geen water naar binnen drong.

Door het stormgetij van 12 Maart 1906 is evenwel ook ’s polders zeedijk weder bezweken. Èn door de daarin gevallen breuken, èn door de overvloeiïng van het zoo hoog opgestuwde water uit de aanliggende dijkages, is alstoen ook 'Leguit weken achtereen een prooi der zee geweest. Dan, ook dit ongeval met al de daaraan verknochte ellende, gaf als bij herhaling aanleiding tot verbetering der zeewering, die alsnu voor gemeenschappelijke rekening van bet waterschap plaats vond. Vooral ook in de jaren 1912 en 1913 is daaraan nog veel ten goede gewijzigd. De hoogte daarvan reikt door al de laatstelijk toegebrachle veranderingen thans tot 5,50 Meter boven N. A. P.

Suatie. Is de geschiedenis van ’s polders dijkwezen alzoo kort, ook in betrekking tot de suatie of de uitwatering kan weinig worden vermeld. Hij loost zijn hemelwater uit op Oud-Kijkuit en het blijkt niet of ooit op eenige andere wijze in den afvoer van het water is voorzien, of wel dat de loozing te wenschen overliet.

De Leguit draagt voor drie tiende gedeelte bij in de kosten van onderhoud in de zeesluis van Üud-Kijkuit; doch heeft, zooals zich verklaren laat, overigens in het. onderhoud zijner eigene watergangen, heulen en buizen te voorzien.

Grootte. Voor de grootte van den polder gaf P. Rezen in 1555 op, 190 Gemeten, zijnde dit vermoedelijk de oppervlakte, waarop deze is bedijkt, in 1627 bedroeg de omvang 154 Gemeten 27 Roeden, zonder gewaagd wordt van eenig vroon. Er was, zooals toen wordt vermeld, slechts een Gemet afgezonderd voor „de Keeten te Botshoofd.” De tegenwoordige grootte bestaat uit. 57,8922 Hectaren dijkers- en uit 13,6261 Hectaren vroonland, samen overkomende met ruim 182 Gemeten.

Uit de laatste opgaaf blijkt dat ongeveer 8 Gemeten, zoo door het stichten van getimmerten, als door het ontstaan van kolken of weelen aan de bebouwbare oppervlakte "is ontrokken.

De ingepolderde grond bestaat uit middelmatige, zware klei, die op het noordelijke eind der dijkage, waar een ingesloten kreek haar uitloop had, meer bepaald in lichte klei of zavel overgaat. Bij een bezit van 4 Hectaren eigendom treedt men daarin ook als stemgerechtigd ingeland op.