Auteur Topic: Vrijberghe polders Algemeen  (gelezen 3993 keer)

0 leden en 1 gast bekijken dit topic.

Offline webmaster

  • Administrator
  • Full Member
  • *****
  • Berichten: 171
  • Geslacht: Man
  • local historian
  • -Locatie: Willem van Beierenstraat
Vrijberghe polders Algemeen
« Gepost op: augustus 02, 2017, 08:30:02 pm »
Polders van Vrijberghe.

Algemeen Overzicht.

De gronden, gelegen tegen of langs de noordelijke dijken van de polders Priestermeet, Bartelmeet en Broek, vormden na onderganen op- en aanwas eindelijk ook eene afzonderlijke heerlijkheid, onder den naam van Vrijberghe, bekend.

Deze strook gronds was van die van Oud-Vossemeer gescheiden door den Vos vliet; langs haar westelijk eind vloeide de noordelijke uitloop van den Pluinupot en ten noorden was zij begrensd door het oude Maarloo.

Niet altoos waren de grenzen van deze heerlijkheid even duidelijk aanwezig; maar bij het verloop van beide eerstgenoemde wateren was in later dagen meermalen eene geheel nieuwe regeling tusschen de aan elkander wassende gronden noodzakelijk. De limieten werden daarbij doorgaans dan vereenvoudigd, doch altoos liepen de daartoe opnieuw gekozen lijnen, zooveel mogelijk in de hoofd-strekking der voormalige vlieten, in wier midden de scheidingen geacht werden gelegen te zijn.

Aanvankelijk was Vrijberghe in drie voorname deelen. gesplitst; eik dezer deelen had zijne bijzondere benaming. De strook langs de dijken van de polders Priestermeet, Bartelmeet' en Broek stond beleend als het „Gravengors”; daarop volgde het „Jan Ruygrocksland”, en nog iets meer noordelijk daarvan trof men het schor aan, dat onder den naam van „Rammegors” wordt vermeld.

Het eerstgenoemde, het ’s Gravengors, is in. beslag genomen door de gevormde polders van Vrijberghe; het tweede en derde stuk hebben de dijkages Hollare en Van Haaften opgeleverd. In de bescheiden is echter ook nog enkele' malen sprake van een Jan Huygenshil, als liggende op het westelijke eind van het hier omschreven gebied.

De gerechte helft van deze gronden schijnt reeds op 4 Maart 1445 door hertog Philips van Bourgondië als een onversterfelijk leen te zijn verleid op Jan Ruijgroch van. de Werve, als bevattende zijns vaders gewezen erfdeel in Jan Huygénsoons-hil. Dit verlei schijnt als naar gewoonte te zijn gepaard gegaan met vergunning tot bedijking, doch of dit laatste, de bedijking, ook spoedig is gevolgd, is onzeker. De andere helft schijnt alstoen reeds in ’t bezit te zijn geweest van A nth'onie Rolselaer.

In 1473 is bij doode van Jan Ruygrock van de Werve diens gebied ten deele in ’t bezit gekomen van zijne dochter Margrretha van de Werve, de eehtgenoote van Arend van Schenge. Een ander deel is vermoedelijk overgegaan op Cornelia, insgelijks een zijner dochters, die gehuwd was met Arend van Hodenpijl

Bij het overlijden van Cornelia in 1486 blijkt haar deel in ’t bezit te zijn gekomen van haar zoon Joris van Ilo-denpijl en na diens schijnbaar kinderloos einde in 1501 is haar erfdeel een bezit geworden van Jan van Reymers-tvale, een spruit van Joris’ zuster, Soete van Hodenpijl en Jacob van Reymersiuale. («)

Maar de hierboven vermelde uitgifte van den jare 1445 is geenszins de eenige of de oudst bekende. Reeds in 1418 toch had Filips van Bourgondië aan Mr. Hendriek Cruesinck geschonken het deel in Jan Huygenshil en ’s Gravengors, genaamd Vrijberghe, met Ambachtsrecht, Ambachtsgevolg, Renten, Tienden etc. in omvang zooals Jacob Cruesinck dat bezeten had.

In 1455 volgde eigenlijk het verlei op Hendrik Cruesinck Na het overlijden van diens grootvader Cornelis Cruesinck gedurende wiens leven het niet was verheven geweest, is het leen eindelijk gekomen aan Mr. Jacob Cruesinck gehuwd met Margaretha van der Does, en lid van de rekenkamêr van Brussel, Mechelen en ’s Gravenhage. Deze overleed in 1493, waarna het erf overging op zijn zoon Cornelis Cruesinck, heer van Benthuizen en Soetermeer. Diens aandeel wordt gezegd hoofdzakelijk gelegen te zijn in bovengenoemde gorzen, en in zake zijn maatschappelijke positie komt hij van 1512 tot en met 1517 ook voor als baljuw van Poortvtiet, in welke betrekking hij is opgevold door zijn zoon Frans Cruesinck (b) In het oudste alsnog aanwezige leenregister van Zeeland staat Vrijberghe ten zijnen name. Hij, Cornelis, overleed 11 December 1520.

(#) • Patet libr« carolus a capitulo Zeelt fo 20 en 21, repertorio a folio 80» (6) Frans Cruesinck was baljuw ven Poortvliet vau 1517 tot 1529.

Op Cornelis volgde diens oudste zoon Jacob Cruesinck, in 1542 afgevaardigde ter Statenvergadering vanwege Middelburg; doch in 1550 stond het gebied reeds weder ten name van een Hendrik Cruesinck, zijn kleizoon, die het in 1555 overbracht op Jacob Willemss de Bout.

Wat bet geslacht De Bout betreft, reeds in 1-484 vindt men gewag gemaakt van Cornelia Cruesinck te Reymers-wale, die genoemd wordt vrouw van “Vrijberghe en als echtgenoote van David de Bout. Daarna treft men aan een Willem Davidss de Bout, geboren in '1490, en zoon van den hierbedoelden David. Deze huwde in 1508 met Maycke Adriaens Voxen en overleed 29 Maart 1558. Als diens zoon komt voor Jacob Willemss de Bout, die het gebied verkreeg van Hendrik Cruesinck. Hij verliet zijn woonplaats en vestigde zich te Tholen, waar hij in 1555 nog als lid van den magistraat of als schepen wordt vermeld. Hij overleed 28 Maart, nalatende eene weduwe met vier zoons met name Marinus, Willem, Simon en Jan, Jozijntje, de weduwe van Jacob Willemss de Bout, hertrouwde kort na het overlijden van haar man met Cornelis Janss van Bergen. Als voogden van hare kinderen, traden in 1557 bij het doen van de rekening der weezen-goederen op, Cornelis Janss van Bergen, als schoonvader en principaal voogd, Cornelis Willemss, als oom en toeziende voogd (a)

In de rekening wordt ook gezegd, Vrijberghe geheel voor rekening der weezen te laten, en verder dat voor het verhef daarvan aan zegels en onkosten werd betaald een bedrag van 5 £ 14(j. Ook werd nog twee jaar pacht uitgekeerd aan Pieter van Halmale.

Het schijnt dat het gemeenschappelijk aandeel in het ambacht daarop gekomen is aan den eersten der hiergenoemde weezen, aan Marinus Jacobss en na diens overlijden in 1576 aan Willem Jacobss die, in 1550 geboren, op 75-jarigen leeftijd of in 4625 te Tholen ten grave daalde (b) Wanneer op het verlei, hetzij op dat van 1418 of op dat van 4 Maart 1445, uitgifte tot inpoldering van het

(n) Jozijntje dans Beens overleed in 1570. Rekeningen van het Sacramentsgilde van Tholen. (5) Willem Jacobss de Bout van Vrijberghe overleed 16 Januari 16&5, Zijn laatste vrouw, Cornelia de Vager, stieri 30 Juni 1636.

eerste of oude Vrijberghe is gevolgd, is niet gebleken ; slechts vindt men vermeld, dat de polder Vrijberghe, groot 200 Gemeten, in 1511 voor het eerst werd bereden, maar alstoen ook is [ingevloeid. Is, als naar gewoonte, de polder na zijne vorming ook eenige jaren vrijgesteld ge-• vreest van belasting, en was dit bij eene niet gevaarvolle bedijking, zooals dit hier het geval zal zijn geweest, clan liep zoodanige vrijstelling- gewoonlijk over een tijdvak van zeven jaar, in welk geval dit hier aldus mocht zijn toegepast geweest, de bedijking in 1502 of 1503 kan zijn volbracht.

Wat de benaming van het' gebied betreft, dat zal ongetwijfeld ook met het woord haven hebben in verband gestaan. Zooals wij hiervoren vernamen beteekende berg of berghe haven, én daar nimmer van een dorp in dit gebied sprake is geweest, was die berg- of vluchtplaats voor de scheepvaart dan ook steeds vrij. (a)

Zooals uit dit alles reeds duidelijk is na te gaan, heeft het te Tholen zoo aanzienlijk geslacht Vrijberghe zijn naam aan deze heerlijkheid ontleend, wijl hunne benaming aanvankelijk anders luidde en onder den ouden adel van Zeeland, dusdanig stamhuis niet wordt aangeiroffen. Veel is zoowel nopens deze’Heeren, als ook in zake hun gebied, echter niet bekend.

Uit het weinige dat ook nopens de gronden uit vroeger dagen wordt bericht, valt slechts op te merken, dat de oudste of eerste bedijking daarvan ook maar kort voor 1511 schijnt te zijn tot stand gekomen, en dat aanvankelijk de aanwas over zijn geheele strekking is ingepolderd. Ook de berijding of schotbaarverklaring der gronden in 1511 leidt tot die gedachte.

Hoe de bedijking van het ingevloeide Vrijberghe heeft plaats gehad, daaromtrent bezit men geenerlei bericht; ook is niet bekend, of het bestaan hebbende, dat in 1511 is overstroomd, na verloop van korteren of langeren tijd, weder is herbedijkt en daarna nogmaals is ingevloeid.

In bet ambacht heeft, zooals reeds is opgemerkt, nimmer een dorp bestaan; hel gering aantal bewoners was steeds

[a) Zie bMz. iéi van deze beschrijving.

over de geheele gebied verspreid, en tot waarneming van hun godsdienst maakten zij gebruik van de St. Antho-niuskapel, die op den den dijk tusschen de polders Hikke en Broek, in de nabijheid van den Broekschen weg, vermoedelijk onder het beleid van Anthonius van Wissekerke, een der rentmeesters van Vossemeer, is tot stand gekomen. *

Deze kapel, waarvan de fundamenten in de XVllle eeuw nog bleken aanwezig te zijn, was gevestigd op den dijk tusschen Vossemeer en Vrijberghe. Het juiste sebeidings-punt tusschen de genoemde heerlijkheden werd tijden achtereen aangeduid door den „Capelboom”, geplant op den dijk in de richting van den Vosvliet. Deze boom zal ongetwijfeld een linde zijn geweest, want grenzen van kerkhoven, van in onderscheiden handen gekomen panden van dijken, en van andere meer of min merkwaardige plaatsen, werden doorgaande met zoodanig boomgewas aangeduid. De Vier Linden in Zuid-Beveland stellen ook nog altoos een waarlijk oud voorbeeld daarvan voor.

De thans bestaande gronden, door de Heeren van Vrijberghe ter inpoldering uitgegeven, vormen dus .de heerlijkheid. Zij bestaat thans uit de dijkages Oost-Vrijberghe, .West-Vrijberghe en Nieuw-Vrijberghe. Oost-Vrijberghe is hel eerst, en Nieuw-Vrijberghe het laatst bedijkt. Daarna zijn verder geene gronden onder de benaming van Vrijberghe meer aangewonnen, maar is Vossemeer zoodanig met deze heerlijkheid vereenigd, alsof geene grenzen tusschen beide gebieden hebben bestaan en worden de gronden beschouwd, als slechts ééne heerlijkheid te vormen, die alsnu onder den naam van Vossemeer en Vrijberghe is bekend. Veel heeft tot die vereeniging van beide ambachten ook bijgedragen het laatstelijk aangekochte iJ3 gedeelte van de heerlijkheid van Vrijberghe in 1845 van de erfgenamen van wijlen J. C. de Bruyn voor een bedrag van 16000 gulden.

De drie bestaande polders hebben een gemeenschappelijk bestuur, bestaande uit een dijkgraaf en een ontvanger-griffier; Oost- en West-Vrijberghe hebben bovendien ook nog eenig gemeenschappelijk beheer. Alleen Nieuw-Vrijberghe staat buiten het bestuur, administratief op zich zelven.